RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/3163 AKW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. E.M. van den Brom,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Zuidersma-Hovers.
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2005kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn in [buitenlandse woonplaats] wonende zoon [zoon eiser], geboren op [geboortedatum] 1989,.
Bij besluit van 6 juli 2007 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar niet- ontvankelijk verklaard (hierna: het bestreden besluit I).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft hangende het beroep bij besluit van 13 juni 2008 (hierna: het bestreden besluit II) het bestreden besluit I ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2008.
Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde, ter zitting waargenomen door mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
2.1. Nu verweerder met het bestreden besluit II een nieuwe beslissing heeft genomen op de bezwaren van eiser welke beslissing in de plaats is gekomen van bestreden besluit I, heeft eiser geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. Een procesbelang kan zijn gelegen in het verkrijgen van een veroordeling tot vergoeding van schade, maar gesteld noch gebleken is dat eiser schade heeft geleden ten gevolge van bestreden besluit I. Het beroep zal daarom, voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit I, niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op na te melden wijze te veroordelen in de proceskosten.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
2.2. De rechtbank stelt voorop dat verweerder met het bestreden besluit II een besluit heeft genomen zoals bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van eiser geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
Ontvankelijkheid van het bezwaar
2.3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij het primaire besluit van 9 januari 2007 pas op 20 maart 2007 heeft ontvangen. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat hij niet kan aantonen wanneer het primaire besluit naar eiser is verzonden. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat het primaire besluit eerder bekend is gemaakt dan op 19 maart 2007. Uitgaande van deze datum van bekendmaking heeft verweerder het op 5 april 2007 ontvangen bezwaarschrift van eiser terecht ontvankelijk geacht.
2.4. Bij bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser meerdere malen is verzocht om zijn onderhoudsbijdrage aan zijn zoon [zoon eiser] op een eenvoudig controleerbare manier aan te tonen. Door eiser is niet gesteld dat overschrijving of storting van een onderhoudsbijdrage per erkende bank door uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk is. De door eiser overgelegde kopieën van postwissels tonen niet aan dat het bedrag daadwerkelijk is verstuurd omdat deze kopieën zijn gemaakt voor het inleveren op het postkantoor in [woonplaatsaats eiser]. Ook blijkt uit de coupons niet dat [zoon eiser], of zijn verzorger, in [buitenlandse woonplaats] het geld in ontvangst heeft genomen. Zodoende is het voor verweerder onmogelijk om vast te stellen dat eiser zijn zoon [zoon eiser] in belangrijke mate heeft onderhouden. Met ingang van het vierde kwartaal van 2005 heeft eiser daarom geen recht op kinderbijslag voor [zoon eiser], aldus verweerder.
2.5. In beroep heeft eiser aangevoerd dat het in [woonplaatsaats eiser] in beginsel niet mogelijk is om overboekingen naar het buitenland te doen. Mede om die reden heeft eiser de onderhoudsbijdrage per postwissel verstuurd. In het verleden heeft verweerder de betaling van de onderhoudsbijdrage per postwissel als een eenvoudige manier van betalen gezien. Eiser is van mening dat de overgelegde coupons aantonen dat het geld door [zoon eiser] is opgehaald.
2.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de AKW heeft de verzekerde recht op kinder¬bij¬slag voor zijn eigen kind dat jonger is dan 18 jaar en door hem in belangrijke mate wordt onderhouden.
2.7. In artikel 7, vierde lid, van de AKW is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld naar welke wordt beoordeeld of een kind in belangrijke mate door de verzekerde wordt onderhouden. Op grond van deze laatstgenoemde bepaling is tot stand gekomen het Besluit onderhoudsvoorwaar¬den kinderbijslag (Stb. 1995, 451; hierna: KB 451).
2.8. Ingevolge artikel 5, derde lid, van KB 451 onder¬houdt een verzekerde een kind in belangrijke mate indien hij per kwartaal ten minste een nader genoemde bijdrage in het onderhoud van het kind levert. In de periode van het vierde kwartaal van 2005 tot en met het derde kwartaal van 2006 diende deze onderhoudsbijdrage ten minste € 386,- te bedragen; in het vierder kwartaal van 2007 ten minste € 393,-.
Beoordeling van het geschil
2.9. In geschil is de vraag of eiser kan aantonen dat hij zijn zoon [zoon eiser] in de periode van het vierde kwartaal van 2005 tot en met het vierde kwartaal van 2006 in belangrijke mate heeft onderhouden.
2.10. Blijkens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient een verzekerde desgevraagd op een voor het uitvoeringsorgaan eenvoudig te controleren wijze aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij voor zijn in het buitenland verblijvende kind heeft voldaan aan de voor hem geldende onderhoudsbijdrage.
2.11. Eiser is van mening dat hij heeft aangetoond dat hij in de in geschil zijnde kwartalen maandelijks € 250,- heeft bijgedragen in het onderhoud van zijn in [buitenlandse woonplaats] verblijvende zoon [zoon eiser]. De rechtbank stelt vast dat eiser de gestelde onderhoudsbijdragen niet heeft betaald middels overschrijving naar of storting op de rekening van [zoon eiser] of zijn verzorger via een erkende bank of betalingsinstelling, maar gebruik heeft gemaakt van postwissels. Daargelaten of in de in geding zijnde kwartalen inderdaad sprake is geweest van een exportverbod van deviezen in [woonplaatsaats eiser] – zoals door eiser is gesteld maar door verweerder is betwist – is de rechtbank van oordeel dat uit de door eiser overgelegde coupons niet blijkt dat de daarop vermelde bedragen daadwerkelijk door zijn zoon [zoon eiser], of diens verzorger, in [buitenlandse woonplaats] in ontvangst zijn genomen. Op de coupons staat wel de naam van eiser als verzender en het bedrag vermeld, maar ontbreekt de naam van de begunstigde, de naam van degene die de betreffende gelden in ontvangst heeft genomen en de datum waarop dat is gebeurd. Het feit dat eisers zoon [zoon eiser] als begunstigde staat vermeld op het rechter (hoofd)gedeelte van de postwissel en op de coupon is aangegeven dat die kan worden afgescheurd door de begunstigde, toont nog niet aan dat de gelden ook daadwerkelijk aan [zoon eiser] zijn uitbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er dan ook niet in geslaagd om op eenvoudig te controleren wijze aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat hij [zoon eiser] in de in geschil zijnde kwartalen in belangrijke mate heeft onderhouden.
2.12. De omstandigheid dat verweerder de postwissel tot 1 januari 2003 wel heeft aangemerkt als een eenvoudig te controleren betaalmiddel, maakt niet dat verweerder gehouden is zulks te blijven doen, ook indien hij redenen heeft om aan de betrouwbaarheid van de postwissel te twijfelen. Verweerder heeft toegelicht dat hij de postwissel sinds 1 januari 2003 niet meer als bewijsstuk van betaling van de onderhoudsbijdrage accepteert, nadat was gebleken dat fraude was gepleegd met de postwissel. Zoals de rechtbank onder 2.11 heeft overwogen voldoen de in dit geval door eiser gebruikte postwissels niet aan de maatstaf dat de betaling aan (de verzorger van) zijn zoon op eenvoudig te controleren wijze dient plaats te vinden. De rechtbank laat in het midden of dit geldt voor alle postwissels.
2.13. Gelet op het bovenstaande kan het bestreden besluit II in rechte stand houden. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.14. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met het beroep tegen bestreden besluit I heeft moeten maken. Deze kosten worden forfaitair begroot op € 322,-. Voor vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank af, nu het beroep gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond zal worden verklaard.
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding voor zover betrekking hebbend op besluit I, aan de zijde van eiser begroot op € 322,00, te betalen door de Sociale Verzekeringsbank aan eiser;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 2 december 2008 door mr. G.M. Beunk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.P. Schulte, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B