Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/2113 AKW
[eiser], wonend te [woonplaats] (Marokko),
eiser,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gevestigd te Amstelveen,
verweerder,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger verweerder]
Bij primair besluit van 7 oktober 2005 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij met ingang van het tweede kwartaal van 2004 in aanmerking komt voor kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
Bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2006 (hierna het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren, gericht tegen de mate van terugwerkende kracht, ongegrond verklaard.
Bij besluit van eveneens 10 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit II) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat eiser met ingang van het tweede kwartaal van 2004 geen recht heeft op kinderbijslag. Eiser is niet verzekerd voor de AKW. Omdat op foutieve gronden kinderbijslag is toegekend over het tweede kwartaal van 2004 tot en met het vierde kwartaal van 2005, acht verweerder het niet redelijk om deze periode terug te vorderen waardoor effectief de kinderbijslag per eerste kwartaal 2006 wordt stopgezet.
De rechtbank heeft op 19 april 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen de bestreden besluiten I en II.
Verweerder heeft bij brief van 5 juli 2006 het beroep tegen het bestreden besluit II opgevat als een bezwaarschrift en alsnog deze bezwaren ongegrond verklaard.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 20 augustus 2008.
De rechtbank constateert dat verweerder zich in het bestreden besluit I heeft beperkt tot de vraag of terecht niet tot een verdergaande terugwerkende kracht is overgegaan, terwijl het op de weg van verweerder had gelegen om over te gaan tot een volledige heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De rechtbank constateert daarbij dat verweerder hiertoe alsnog is overgegaan met het nemen van het bestreden besluit II. De rechtbank zal dit besluit dan ook aanmerken als een nieuw besluit op bezwaar als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van eiser geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de brief van verweerder van 5 juli 2006, waarin het beroep tegen het bestreden besluit II als bezwaarschrift wordt opgevat en de bezwaren van eiser ongegrond worden verklaard, niet is gericht op rechtsgevolg als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank zal in het hierna volgende de motivering in deze brief aanmerken als aanvulling op het verweer.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de AKW heeft degene die op grond van deze wet verzekerd is recht op kinderbijslag.
Artikel 6, eerste lid, van de AKW bepaalt dat degene die ingezetene is of in Nederland in loondienst werkt overeenkomstig de bepalingen van de AKW verzekerd is.
Op grond van het bepaalde in artikel 6, derde lid, van de AKW kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uitbreiding worden gegeven aan de kring van verzekerden. Bij het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) is hieraan uitvoering gegeven.
Artikel 26 van het KB 746 bepaalt, voor zover hier van belang, dat de persoon die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op een uitkering op grond van de WAO, verzekerd is op grond van de volksverzekeringen, waaronder de AKW. Dit artikel is per 1 januari 2000 vervallen.
Artikel 27, eerste lid, van KB 746 bepaalt dat op de persoon die tot aan 1 januari 2000 verzekerd was op grond van artikel 26 en die, uitsluitend door het vervallen van dit artikel, vanaf die dag geen recht meer heeft op kinderbijslag op grond van de AKW, het eerder bedoelde artikel 26 van toepassing blijft zolang het jongste kind voor wie de verzekerde vóór 1 januari 2000 recht had op kinderbijslag nog geen 18 jaar oud is. Dit artikel is per
1 januari 2006 vervallen.
Artikel 7c, eerste lid, van de AKW bepaalt voor zover hier van belang dat de persoon die tot op de dag voor inwerkingtreding van de wet van 22 december 2005 (Stb. 718) voortgezet verzekerd was op grond van artikel 27, eerste lid, van KB 746, zoals dat artikellid op die dag luidde, en op die dag nog recht op kinderbijslag had, recht behoudt op kinderbijslag, zolang het jongste kind voor wie de betrokkene voor 31 december 1999 recht had op kinderbijslag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de AKW kan het recht op kinderbijslag niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van het bepaalde in de vorige volzin.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
Met het bestreden besluit II heeft verweerder beslist dat eiser geen recht heeft op kinderbijslag omdat hij niet is verzekerd voor de AKW. Hiertoe heeft verweerder aangevoerd dat eiser sinds 1992 in Marokko woont en dat hij geen ingezetene van Nederland is, noch arbeid verricht in Nederland, zodat hij niet op grond van artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd. Eiser heeft geen recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 1999 en valt daardoor buiten de uitbreidingen van artikel 26 en 27 van het KB 746 en de voorzetting hiervan in artikel 7, aanhef en onder c, van de AKW.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij invalide is en dat het huishouden volledig van hem afhankelijk is voor inkomen. Aanvullend heeft eiser nog aangevoerd dat de aanmelding van zijn dochter [persoon 1] werd verzuimd omdat hij ruim vijf jaren bezig was met de voorbereiding om haar in zijn familieboekje bij te laten schrijven.
Niet in geschil is dat eiser noch ingezetene van Nederland is, noch arbeid verricht in Nederland, zodat hij niet op grond van artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd.
Centraal in deze procedure staat dan ook de vraag of eiser ingevolge KB 746 verzekerd geacht diende te worden voor de AKW. Hierbij is van belang op welke peildatum deze vraag beoordeeld dient te worden.
Ingevolge het beleid van verweerder wordt, afhankelijk van de vraag of er sprake is van een bijzonder geval, terugwerkende kracht verleend met een maximum van vijf jaar gerekend vanaf het moment van de aanvraag. Bij het bepalen van deze termijn is aansluiting gezocht bij de verjaringstermijn voor rechtsvorderingen tot betaling van periodieke geldsommen (art. 3:308 van het Burgerlijk wetboek). Dit beleid ten aanzien van de mate van terugwerkende kracht komt de rechtbank in beginsel niet onredelijk voor.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet eerder dan bij zijn aanvraag, door verweerder ontvangen op 1 april 2005, aanspraak heeft gemaakt op kinderbijslag voor Chaymea, geboren op 20 juli 1999.
Ook indien zou worden uitgegaan van een bijzonder geval, hetgeen verweerder betwist, dan nog kan dit niet leiden tot een verzekering van eiser ingevolge de AKW. Uitgaande van de aanvraag van 1 april 2005, dient in dat geval immers als peildatum 1 april 2000 te worden gehanteerd. Nu artikel 26 van KB 746 op 1 januari 2000 is komen te vervallen, kan eiser ingevolge dit KB niet verzekerd worden geacht en kan hij daardoor evenmin aanspraken ontlenen aan artikel 27 van KB 746 noch aan artikel 7c, eerste lid, van de AKW.
Overigens is in de onderhavige zaak gesteld noch gebleken dat eiser, in afwachting van inschrijving van [persoon 1] in het familieboekje, voor de aanvraag van 1 april 2005 op enigerlei wijze zijn aanspraken op kinderbijslag heeft veilig gesteld zodat niet valt in te zien dat daardoor hier sprake zou zijn van een bijzonder geval (zie ook de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 januari 2003, LJN AF4647 en 4 februari 2005, LJN AS5615). Evenmin zijn er andere oorzaken gesteld of gebleken waarom de late aanvraag niet aan eiser zou zijn toe te rekenen.
Het voorgaande in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht niet als verzekerde in de zin van de AKW heeft aangemerkt.
Daarbij in aanmerking genomen dat verweerder, vanwege de omstandigheid dat op foutieve gronden kinderbijslag is toegekend over het tweede kwartaal van 2004 tot en met het vierde kwartaal van 2005, de kinderbijslag eerst per eerste kwartaal 2006 heeft stopgezet, kan het bestreden besluit in rechte stand houden. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn gronden met betrekking tot het bestreden besluit I en zal eiser dienaangaande dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
- Verklaart het beroep ten aanzien van het bestreden besluit II ongegrond;
- Verklaart het beroep ten aanzien van het bestreden besluit I niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 25 november 2008 door mr. C.C.W. Lange, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.P. Schulte, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B