RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2691 WW44
uitspraak van de meervoudige kamer
[eisers],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum,
verweerder,
gemachtigde mr. H. Schuit.
Verweerder heeft bij besluit van 16 oktober 2007 het voornemen ter inzage gelegd om vrijstelling te verlenen om een bouwvergunning te kunnen verlenen voor het realiseren van een kapconstructie op de bestaande woningen op de [adres 1 en 2] te Bussum.
Tegen dit voornemen zijn 16 zienswijzen ingediend door verschillende omwonenden en de Stichting Behoud Gooise heide.
Verweerder heeft bij besluit van 14 januari 2008 geweigerd aan eisers de reguliere bouwvergunning en de daarvoor benodigde vrijstelling te verlenen.
Bij besluit van 29 mei 2008 heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2008. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door [persoon 1]
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1.1. Het bouwplan voorziet in een dakopbouw met een totale hoogte van 3,55 meter, welke bestaat uit een kap van 90 graden, afgemaakt met een schuine kap. De woningen van eisers maken deel uit van een blok van 15 drive-in woningen dat samen met een blok van 11 woningen haaks hierop een plantsoen omsluit.
2.2.1. De bouwvergunning past volgens verweerder niet in het bestemmingsplan “De Engh”. Volgens de begripsbepalingen van het bestemmingsplan betreft het bouwplan geen dakopbouw maar een kapconstructie waardoor een verdieping op de woning wordt geconstrueerd. De goothoogte van kapconstructie valt buiten de norm van dit bestemmingsplan. Voorts is er strijd met het bestemmingsplan omdat het bouwplan niet voldoet aan de voorgeschreven hellingshoek van minimaal 35 graden en maximaal 65 graden. Het bestemmingsplan biedt geen (binnenplanse) vrijstellingsmogelijkheid om deze strijdigheid op te lossen. Na afweging van de stedenbouwkundige belangen en de belangen van de omwonenden is besloten geen medewerking te verlenen aan een vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, derde lid, van de WRO en artikel 20, eerste lid, aanhef en onder 1, sub a onder 1o, van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening 1985.
2.2.2. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder het bouwplan ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan De Engh dat op 19 januari 2007 in werking is getreden. Eisers wijzen erop dat het bouwplan uitvoerig door de afdeling Stedenbouw, Ruimtelijke Inrichting is bekeken en uiteindelijk door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is goedgekeurd. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eisers en andere voorstanders van het bouwplan in de wijk. Door een onjuiste voorstelling van zaken door verweerder is weerstand in de wijk ontstaan. Verweerder heeft bij de besluitvorming ten onrechte zienswijzen betrokken die buiten de termijn werden ingediend. Aan de belangen van die indieners van zienswijzen is te veel waarde gehecht, aldus eisers.
Overwegingen van de rechtbank
2.3.1. Uit artikel 44 van de Woningwet volgt dat een bouwvergunning -voor zover hier van belang- geweigerd moet worden wegens strijd met het bestemmingsplan.
2.3.2. De rechtbank stelt voor op dat voor de vraag aan welk bestemmingsplan verweerder het bouwplan moet toetsen bepalend is welk bestemmingsplan van kracht is op de datum van indiening van de aanvraag voor de bouwvergunning. Eisers betogen dat het bouwplan ten onrechte is getoetst aan het huidige bestemmingsplan omdat reeds op 22 oktober 2006 een schetsplan is ingediend. Dit betoog faalt. Eisers hebben in 2006 tijdens een uitgebreide oriënterende fase schetsen voorgelegd en besproken met vertegenwoordigers van verweerder. Vervolgens zijn op verzoek van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit aanpassingen in de schetsontwerpen gerealiseerd. Eerst op 24 april 2007 is een vergunningaanvraag ingediend, vergezeld van gewijzigde bouwtekeningen. Anders dan eisers hebben betoogd, heeft verweerder 24 april 2007 terecht als datum van de aanvraag om een bouwvergunning aangemerkt en daarom terecht getoetst aan het op 19 januari 2007 in werking getreden bestemmingsplan.
2.3.3. Niet in geschil is, en de rechtbank sluit zich daarbij aan, dat de bouwaanvraag in strijd is met het huidige bestemmingsplan.
2.3.4. Aldus resteert de vraag of verweerder in redelijkheid geen vrijstelling van het bestemmingsplan door middel van toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO heeft kunnen verlenen. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het verlenen of weigeren van deze vrijstelling beleidsvrijheid toekomt zodat de rechtbank het besluit van verweerder slechts terughoudend kan beoordelen.
2.3.5. De rechtbank stelt vast dat verweerder na ontvangst van de zienswijzen tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar is. Hiermee is verweerder teruggekomen op het eerdere standpunt dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt vrijstelling verleend kon worden. Verweerder heeft zich mede op basis van een ambtelijk advies in dit verband - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat het bouwplan het karakteristieke beeld van de woningen aan de Anne Franklaan verstoort en het onderscheid tussen de als waardevol geachte diversiteit aan verschillende woningen nivelleert.
2.3.6. De rechtbank acht de door verweerder in dit verband gegeven motivering voldoende draagkrachtig en niet onbegrijpelijk. Anders dan eisers menen, maakt de omstandigheid dat verweerder het voornemen om vrijstelling te verlenen ter inzage heeft gelegd niet dat verweerder gehouden is deze vrijstelling daadwerkelijk te verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het kader van een volledige heroverweging op die bereidheid worden teruggekomen, bijvoorbeeld naar aanleiding van geuite zienswijzen. Dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in het kader van de welstandstoets met het bouwplan heeft ingestemd, leidt evenmin tot een voor eisers gunstiger conclusie. De welstandstoets is een andere dan de stedenbouwkundige toets in het kader van de vraag of een vrijstelling van het bestemmingsplan moet worden verleend
2.3.7. Eisers stellen dat ten onrechte de (te) laat ingediende zienswijzen door “Stichting Behoud Gooise heide” doorslaggevend zijn geweest bij de weigering van verweerder om vrijstelling te verlenen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat, hoewel alle zienswijzen bij de besluitvorming zijn meegenomen, enkel de bezwaren van stedenbouwkundige aard steekhoudend en voor honorering vatbaar bleken te zijn. Of die bezwaren bleken uit die zienswijze of anderszins, is dan niet van belang.
2.3.8. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder het belang van eisers in onvoldoende mate heeft laten meewegen. Het door verweerder ingebrachte alternatief om extra woonruimte te creëren, te weten wijziging van de functie van de garage is niet toepasbaar . Deze ruimte wordt op [adres 2] al gebruikt als praktijkruimte.
Naar het oordeel van de rechtbank doet deze omstandigheid echter niet af aan het gegeven dat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt niet onredelijk is. Verweerder is niet gehouden om de wens van eisers tot uitbreiding van hun woning voorrang te geven op het stedenbouwkundige belang. Hetgeen eisers op dit punt hebben aangevoerd treft dan ook geen doel.
2.4.1. Hetgeen eisers hebben aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet van zijn bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling gebruik te maken. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.4.2. In het voorgaande ligt tevens besloten dat voor een vergoeding van de door eisers gestelde schade geen aanleiding is. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
2.4.3. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 november 2008 door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mrs. M. Vaandrager en C.G. Meeder, rechters, in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B