ECLI:NL:RBAMS:2008:BG6099

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/497.127-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een EU-onderdaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten gepleegd op Nederlands grondgebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2008 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verzocht om de overlevering te weigeren, stellende dat de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, volledig op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. Dit zou volgens haar de weigeringsgrond van artikel 13, lid 1 aanhef en onder a, van de Overleveringswet (OLW) van toepassing maken. Daarnaast heeft zij betoogd dat er geen garantie is verstrekt zoals bedoeld in artikel 6, lid 5 van de OLW, wat noodzakelijk is voor de overlevering van een EU-onderdaan.

De officier van justitie heeft echter gevorderd dat de overlevering wordt toegestaan, waarbij hij opmerkte dat de opgeëiste persoon, hoewel hij EU-onderdaan is, niet voldoet aan de voorwaarden voor de genoemde garantie, gezien zijn verblijf van slechts twee jaar in Nederland. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij van 1991 tot 1998 in Nederland heeft gewoond en in 2004 opnieuw naar Nederland is gekomen. Hij heeft een bedrijf in Nederland en zijn dochter woont ook in Nederland.

De rechtbank heeft overwogen dat de rechtsmacht van Nederland vaststaat, aangezien de opgeëiste persoon verdacht wordt van feiten die gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de behandeling van de zaak aan te houden, in afwachting van informatie van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de vraag of de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen na een mogelijke veroordeling in Polen. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om deze informatie te verkrijgen en de zaak zal op een later tijdstip opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497.127-06
RK nummer: 08/5522
Datum uitspraak: 19 november 2008
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 oktober 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 14 september 2005 door de Judge of the District Court in Sublice delegated to the Regional Court in Gorzów Wielkpolski (Polen). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeeiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 november 2008. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. E.J. Huisman, advocaat te ‘s-Gravenhage gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt ten grondslag een decision on temporary arrest dated June 4, 2004 issued by District Court in Bialystok, nr III Kp 970/04 .
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan één naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Poolse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Verweren
6.1 De raadsvrouw heeft verzocht de overlevering te weigeren. Zij heeft gesteld dat, nu de aan de opgeëiste persoon verweten feiten geheel op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden, de weigeringsgrond van artikel 13, lid 1 aanhef en onder a, van de OLW van toepassing is.
Voorts heeft de raadsvrouw zich, onder verwijzing naar negen bij haar pleitnota gevoegde bijlagen, op het standpunt gesteld dat aan de opgeëiste persoon een garantie als bedoel in artikel 6, lid 5 van de OLW dient te worden verstrekt. Gelet op zijn verblijfsstatus als EU-onderdaan dient hij in de zin van artikel 6, vijfde lid van de OLW gelijk gesteld te worden aan een Nederlander.
De rechtbank dient de overlevering te weigeren nu een dergelijke garantie ontbreekt.
Subsidiair verzoekt de raadsvrouw aanhouding van de behandeling van de zaak in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van de prejudiciële vragen die door deze rechtbank zijn gesteld in de zaak met parketnummer 13.497.431.2007 (LJN BC9789).
6.2. De officier van justitie heeft gevorderd dat de overlevering wordt toegestaan. De opgeëiste persoon is weliswaar EU-onderdaan en heeft daarom geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd nodig om hier rechtmatig te mogen verblijven, maar er zal in ieder individueel geval, onder meer, moeten worden gekeken naar de duur, de aard en de voorwaarden van het verblijf. In de onderhavige zaak is naar het oordeel van de officier van justitie een verblijf hier te lande van twee jaar te kort om aanspraak te kunnen maken op de genoemde garantie.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, lid 1, aanhef en onder a, van de OLW.
6.3. De rechtbank overweegt als volgt.
6.3.1. Feiten
De opgeëiste persoon heeft gesteld van 1991 tot 1998 in Nederland te hebben gewoond. Daarna is hij teruggekeerd naar Polen en in 2004 is hij weer in Nederland gekomen.
In 2006 heeft de opgeëiste persoon in Nederland zijn eigen bedrijf opgestart van waaruit hij voldoende middelen van bestaan genereert. De opgeëiste persoon huurt een woning te [woonplaats]. De minderjarige dochter van de opgeëiste persoon woont bij zijn ex-vrouw in Nederland. De opgeëiste persoon heeft gesteld dat zijn toekomstperspectief in Nederland en niet in Polen ligt. De opgeëiste persoon beschikt over een adequate ziektekostenverzekering bij een Nederlandse zorgverzekeraar.
De opgeëiste persoon is, blijkens de informatie van de Immigratie en Naturalisatiedienst (verder IND) van 22 oktober 2008, vanaf 29 augustus 2006 ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie.
6.3.2. Recht
Artikel 5 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna: Kaderbesluit) bepaalt:
“De tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel door de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan door het recht van de uitvoerende lidstaat afhankelijk worden gesteld van een van de volgende voorwaarden:
3) Indien de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel ter fine van strafvervolging is uitgevaardigd onderdaan of ingezetene van de uitvoerende lidstaat is, kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de garantie dat de persoon, na te zijn berecht, wordt teruggezonden naar de uitvoerende lidstaat om daar de vrijheidsstraf of de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel te ondergaan die hem eventueel wordt opgelegd in de uitvaardigende lidstaat.”
In de overleveringswet heeft voornoemd artikel zijn uitwerking gevonden in artikel 6 van de OLW.
Artikel 6, eerste lid, van de OLW luidt:
Overlevering van een Nederlander kan worden toegestaan voor zover deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek en naar het oordeel van de uitvoerende justitiële autoriteit is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
In artikel 6, vijfde lid, van de OLW is voorts het volgende bepaald:
Het eerste tot en met het vierde lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
6.3.3. Toepassing
De rechtsmacht van Nederland staat in ieder geval vast nu de opgeëiste persoon wordt verdacht van feiten die gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd.
In de onderhavige zaak is sprake van een gemeenschapsonderdaan, die niet beschikt over een vergunning voor verblijf voor onbepaalde tijd, de eerste voorwaarde die artikel 6, vijfde lid, OLW stelt.
In het kader van de voorwaarden, gesteld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW, dient duidelijkheid te bestaan omtrent de vraag of de opgeëiste persoon naar verwachting al dan niet zijn verblijfsrecht in Nederland verliest ten gevolge van een mogelijk in Polen opgelegde straf voor de feiten waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd. De stukken in het dossier geven hierover geen uitsluitsel.
De rechtbank zal het onderzoek heropenen en de behandeling van de zaak aanhouden en de officier van justitie opdragen bij de IND te informeren of de opgeëiste persoon naar verwachting zijn verblijfsrecht zal verliezen tengevolge van een aan hem na overlevering aan Polen aldaar opgelegde straf voor de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
8. Beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek en schorst dit voor onbepaalde tijd;
- draagt de officier van justitie op om bij de IND te informeren of de opgeëiste persoon naar verwachting zijn verblijfsrecht zal verliezen naar aanleiding van de tenuitvoerlegging van de hem in Polen opgelegde straf waarvoor zijn overlevering wordt verzocht;
- beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nog vast te stellen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsvrouw;
- beveelt tevens de oproeping van een tolk voor de Poolse taal tegen die datum en dat tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzit¬ter,
mrs. P.H.A. Knol en A. Belcheva, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.P. Pijls, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2008.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.