ECLI:NL:RBAMS:2008:BG6051
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Overlevering aan Duitsland toegestaan ondanks verweer omtrent rechtszekerheid en redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De rechtbank behandelde een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die betrekking had op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Leitende Oberstaatsanwalt te Kleef. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1964 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Zoetermeer.
De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 10 september en 3 oktober 2008, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, aanwezig waren. Tijdens de zittingen werd onder andere het verweer van de raadsvrouw besproken, die stelde dat de overlevering geweigerd diende te worden omdat de relevante Duitse wetsbepalingen niet bij het EAB waren gevoegd. De rechtbank verwierp dit verweer, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2008, waarin werd gesteld dat deze eis in het algemeen niet kan worden gesteld.
Daarnaast werd er een beroep gedaan op de schending van de redelijke termijn, maar ook dit verweer werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in Duitsland rechtsmiddelen kan aanwenden tegen een eventuele inbreuk op zijn rechten, en dat er geen wettelijke of verdragsrechtelijke belemmeringen zijn voor de overlevering, ondanks het feit dat in 1999 eerder een weigering had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en besloot de overlevering toe te staan.