ECLI:NL:RBAMS:2008:BG6051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.396-2008
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Duitsland toegestaan ondanks verweer omtrent rechtszekerheid en redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De rechtbank behandelde een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die betrekking had op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Leitende Oberstaatsanwalt te Kleef. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1964 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Zoetermeer.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 10 september en 3 oktober 2008, waarbij de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, aanwezig waren. Tijdens de zittingen werd onder andere het verweer van de raadsvrouw besproken, die stelde dat de overlevering geweigerd diende te worden omdat de relevante Duitse wetsbepalingen niet bij het EAB waren gevoegd. De rechtbank verwierp dit verweer, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2008, waarin werd gesteld dat deze eis in het algemeen niet kan worden gesteld.

Daarnaast werd er een beroep gedaan op de schending van de redelijke termijn, maar ook dit verweer werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in Duitsland rechtsmiddelen kan aanwenden tegen een eventuele inbreuk op zijn rechten, en dat er geen wettelijke of verdragsrechtelijke belemmeringen zijn voor de overlevering, ondanks het feit dat in 1999 eerder een weigering had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en besloot de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.396-2008
RK nummer: 08/4273
Datum uitspraak: 17 oktober 2008
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 30 april 2007 door de Leitende Oberstaatsanwalt te Kleef (Bondsrepubliek Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te
Zoetermeer,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 september 2008. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, advocaat te Maastricht gehoord.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 24 september 2008 het onderzoek heropend en geschorst tot de zitting van 3 oktober 2008, teneinde het antwoord van de Duitse justitiële autoriteiten op een door de rechtbank in die uitspraak geformuleerde vraag af te wachten. Deze vraag had betrekking op het aantal feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 3 oktober 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Franse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Haftbefehl van het Amtsgericht te Kleef (Bondsrepubliek Duitsland) van 14 oktober 1997 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan – zoals blijkt uit de aanvullende informatie van de Leitende Oberstaatsanwalt te Kleef van 26 september 2008- twee naar het recht van Bondsrepubliek Duitsland strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige verzoek thans voldoet aan de vereisten die artikel 2, tweede lid onder e, van de OLW stelt.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden nu de tekst van de relevante Duitse wetsbepalingen niet bij het EAB is gevoegd. Dit is mede van belang met het oog op mogelijke verjaring van de feiten nu deze feiten zich in 1997 zouden hebben voorgedaan.
De rechtbank overweegt het volgende:
Nu artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit en de tekst van artikel 2, eerste lid onder d, van de OLW niet steeds dwingen tot vermelding van de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen in het EAB of tot overlegging van een afschrift daarvan, kan deze eis, in het licht van de recente uitspraak van de Hoge Raad van 8 juli 2008 (LJN:BD 2447), in het algemeen niet worden gesteld. De rechtbank ziet, gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 1 onder f OLW geen aanleiding om de wetsartikelen alsnog op te vragen. De rechtbank verwerpt het verweer.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat
hij niet de Nederlandse, maar de Italiaanse en de Algerijnse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het nationale recht van de uitvaardigende justitiële autoriteit - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 14 en 18 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Moord en doodslag, zware mishandeling
en
Georganiseerde of gewapende diefstal
Op deze feiten is bovendien naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Artikel 11 van de OLW
De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden nu er sprake is van een flagrante schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De opgeëiste persoon kan zich na 11 jaar onmogelijk nog adequaat verdedigen tegen de beschuldigingen. Een dergelijke forse overschrijding van de redelijke termijn zou naar het oordeel van de raadsvrouw in Nederland met de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie beantwoord worden. Voorts is er volgens de raadsvrouw ook sprake van strijd met de rechtszekerheid nu de uitlevering naar Duitsland in 1999 door de Minister van Justitie is geweigerd en thans alsnog de overlevering wordt verzocht.
De rechtbank verwerpt het beroep van de raadsvrouw. Los van de omstandigheid dat, gelet op recente jurisprudentie van de Hoge Raad, schending van de redelijke termijn in Nederland niet langer tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie kan leiden, dient een verweer van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in principe te worden gevoerd in het land waar de zaak wordt behandeld, in casu Duitsland. Door of namens de opgeëiste persoon is niet aangevoerd dat hij in Duitsland na overlevering geen rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM tegen een inbreuk kan aanwenden.
De rechtbank kan de raadvrouw niet volgen in haar verweer dat de rechtszekerheid is geschonden nu, nadat de uitlevering van de opgeëiste persoon in 1999 was geweigerd, thans zijn overlevering wordt gevraagd. Daaraan staan immers wet noch verdrag in de weg. De rechtbank zal de overlevering op zijn merites beoordelen.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Leitende Oberstaatsanwalt te Kleef ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. J.W. Vriethoff en N. Rozemond, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2008.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.