ECLI:NL:RBAMS:2008:BG5692

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07-4539 WOB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek om inzage in achterliggende stukken van individueel ambtsbericht in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. L.J. Blijdorp, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiser had herhaaldelijk verzocht om inzage in de achterliggende stukken van een individueel ambtsbericht dat op 4 maart 2003 was uitgebracht. Dit verzoek was gedaan na een eerdere aanvraag in 2003, die door de minister al onherroepelijk was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser van 6 augustus 2007 een herhaling was van het eerdere verzoek en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die een andere beoordeling rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing was, ook al had het bestuursorgaan dit niet toegepast. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de herhaalde aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor partijen om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/4539 WOB
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. drs. L.J. Blijdorp,
en
de minister van Buitenlandse Zaken,
zetelende te ’s-Gravenhage,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft verweerder een verzoek om informatie met betrekking tot de achterliggende stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het individueel ambtsbericht van 4 maart 2003 in het kader van de asielprocedure van eiser gedeeltelijk ingewilligd.
Bij besluit van 15 oktober 2007 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar op inhoudelijke gronden kennelijk ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De zaak is door een enkelvoudige kamer van deze rechtbank verwezen naar een meervoudige kamer.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
2. Overwegingen
Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij brief van 2 mei 2003 heeft eisers toenmalige gemachtigde verweerder verzocht om de achterliggende stukken van het individueel ambtsbericht betreffende eiser, dat op 4 maart 2003 op verzoek van de Minister en Vreemdelingen zaken en Integratie is uitgebracht.
Bij besluit van 23 mei 2003 heeft verweerder dit verzoek van eiser op grond van artikel 3 derde lid van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) in combinatie met de artikelen 10 en 11 van de Wob gedeeltelijk ingewilligd. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
Bij brief van 6 augustus 2007 heeft de nieuwe gemachtigde van eiser namens eiser verzocht de onderliggende bronstukken van het individueel ambtsbericht betreffende eiser van
4 maart 2003.
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft verweerder het verzoek van 6 augustus 2007 om informatie met toepassing van artikel 3 derde lid Wob in combinatie met artikel 10 en 11 van de Wob gedeeltelijk ingewilligd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 14 augustus 2007 gehandhaafd.
De rechtbank stelt voorop dat het verzoek om inzage in de achterliggende stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het individueel ambtsbericht van 4 maart 2003, dat eiser op
6 augustus 2007 heeft gedaan, een herhaling betreft van het verzoek van 2 mei 2003 en dat verweerder op laatstgenoemd verzoek reeds onherroepelijk heeft beslist.
De rechtbank overweegt dat op het verzoek van eiser van 6 augustus 2007 het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb van toepassing is.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder andere 24 januari 2007, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN: AZ6875; JB 2007, 42) dient de toetsing van een dergelijk besluit beperkt te worden tot de vraag of aan het verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daarbij geldt ook uitdrukkelijk dat, indien, zoals in het onderhavige geval, door het bestuursorgaan (uit coulance) geen toepassing is gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de artikelen 8:1 en 6:7 van de Awb zich ertegen verzetten dat door het instellen van beroep tegen een besluit op een herhaalde aanvraag wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt, als ware het beroep gericht tegen het eerdere, in rechte reeds onaantastbaar geworden besluit.
De rechtbank dient derhalve in dit geding slechts te beoordelen of er bij de herhaalde aanvraag van eiser om inzage in de achterliggende stukken ten grondslag hebben gelegen aan het individueel ambtsbericht, die aan deze procedure ten grondslag ligt, sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval door eiser aan zijn verzoek van
6 augustus 2007 geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Evenmin blijkt uit de overgelegde stukken in beroep en uit het verhandelde ter zitting dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M. de Rooij en M. Vaandrager, leden,
in tegenwoordigheid van mr. V.M. Behrens, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B