VORDERING EN VERWEER
2. [eiser] vordert te verklaren voor recht dat de Stichting de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk heeft opgezegd en daarnaast betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de kantonrechtersformule, met toepassing van correctiefactor C=2.
3. [eiser] stelt – kort gezegd – dat er geen grond was voor het gegeven ontslag. Hij is door de Stichting schandalig behandeld; men heeft niet naar hem willen luisteren. Bovendien zijn de gevolgen van het ontslag voor hem onevenredig, gelet op zijn leeftijd en zijn uitermate geringe kansen op de arbeidsmarkt.
4. De Stichting voert allereerst een aantal formele verweren, die bij de beoordeling aan de orde zullen komen.
5. de Stichting voert ook inhoudelijk verweer tegen de vordering. Zij voert daartoe aan dat [eiser] het ontslag aan zichzelf heeft te wijten. Hij bezocht met regelmaat de huisarts en het laboratorium onder werktijd, en kwam vaker dan eens te laat op het werk. Daarop heeft de Stichting hem moeten aanspreken. Op zijn beurt raakte [eiser] hierover geïrriteerd, en die irritaties heeft hij laten uitgroeien tot een heftig conflict. [eiser] heeft daarbij de Stichting van van alles en nog wat beschuldigd. Het incident met de theepot was erg ingrijpend.
6. Voor een vergoeding is geen grond. Een eventuele vergoeding moet gematigd worden, omdat [eiser] (mede) op grond van het BBWO aanspraak kan maken op een werkloosheidsuitkering ter hoogte van 70 % van het loon, tot zijn 63e jaar. De bovenwettelijke uitkering bedraagt in totaal € 250.000,- bruto.
BEOORDELING
7. De formele verweren van de Stichting worden verworpen. De dagvaarding voldoet aan alle daaraan te stellen eisen en is dan ook niet nietig.
8. Op zich terecht voert de Stichting aan dat de arbeidsovereenkomst niet is ontbonden, zoals [eiser] heeft gesteld. Voldoende duidelijk is echter dat [eiser] de onderhavige vordering instelt tegen de opzegging van de arbeidsovereenkomst bij brief van de Stichting van 13 juli 2007.
9. Inhoudelijk moet allereerst beoordeeld worden of opzegging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. Immers kan een opzegging kennelijk onredelijk zijn, wanneer een deugdelijke grond ontbreekt, of wanneer er sprake is van opzegging zonder opgave van redenen of van een voorgewende of valse reden.
10. Geoordeeld wordt dat er goede grond was om het dienstverband op te zeggen. De gewichtige reden was er immers in gelegen dat vast was komen te staan dat over en weer het vertrouwen voor een verder vruchtbare samenwerking was komen te ontbreken.
11. Vervolgens is de vraag aan de orde of de gevolgen van het ontslag voor [eiser] onevenredig zijn. Daarbij dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen. Met name zal beoordeeld worden in hoeverre de Stichting en [eiser] zich ten opzichte van elkaar als goed werkgever en goed werknemer hebben gedragen.
12. Uit de door partijen ingediende conclusies en producties (79 in totaal!) ontstaat het beeld van een met ingang van eind 2004 steeds stroever verlopende verhouding tussen [eiser] en de directie van [basisschool]. Aan wie van partijen op dat punt (in overwegende mate) verwijten te maken zijn, is niet duidelijk geworden.
13. Wel is de kantonrechter van oordeel dat de Stichting ten aanzien van het incident met de theepot niet als goed werkgever heeft gehandeld. Dat zij de procedure die geldt bij een disciplinaire sanctie niet heeft gevolgd, is al door de Commissie vastgesteld. Als gekeken wordt naar hetgeen ter zake het voorval is komen vast te staan - [eiser] heeft de glazen theepot hard op de tafel gezet, waarbij deze is stuk gegaan - kan de kantonrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat reactie van de Stichting daarop niet evenredig is geweest. Niemand is gewond geraakt en het lijkt wat overtrokken om te concluderen tot een bedreigende situatie voor personeel en leerlingen van de school. De genomen maatregel van schorsing was daarom een te zwaar middel.
14. Het argument van de Stichting, dat zij heeft ingezien dat zij met de schorsing te zwaar had ingezet en het besluit weer heeft ingetrokken, overtuigt niet. Immers heeft de Stichting in de opzeggingsbrief (zie onder 1.14) gehandhaafd dat het incident met de theepot verdere samenwerking tussen [eiser] en de directie van [basisschool] onmogelijk heeft gemaakt.
15. Op zich is daarom goed te begrijpen dat [eiser] zijn werk weer bij [basisschool] wilde hervatten. Daarbij kon [eiser] echter niet van de Stichting verwachten dat niet hij, maar de directie van [basisschool], zou worden overgeplaatst naar een andere tot de Stichting behorende school. Door dit te verlangen, en niet mee te werken aan duurzame hervatting op een van de andere scholen, heeft [eiser] bijgedragen aan de instandhouding van het conflict.
16. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat in beginsel een schadevergoeding moet worden toegekend volgens de kantonrechtersformule met correctiefactor C=1. Dit zou neerkomen op en bedrag van € 86.000,- bruto. Daarbij is ook rekening gehouden met de leeftijd van [eiser], zijn moeilijke positie op de arbeidsmarkt en het gegeven dat [eiser] in elk geval gedurende 16 jaar naar behoren heeft gefunctioneerd.
17. Een aftrek vanwege de opzegtermijn behoeft niet te worden toegepast. Weliswaar heeft de Stichting het loon doorbetaald tijdens de opzegtermijn, doch deze doorbetaling heeft niet langer geduurd dan het moment waarop de arbeidsovereenkomst zou zijn ontbonden, er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de Stichting op 13 juli 2007 een ontbindingsverzoek zou hebben ingediend.
18. Terecht heeft de Stichting erop gewezen dat de voorziening ingevolge het BBWO een matigende invloed op de schadevergoeding moet hebben. Deze voorziening heeft immers tot gevolg dat [eiser] bij werkloosheid aanspraak kan maken op 70 % van zijn laatstverdiende loon tot zijn 63e jaar. Daarmee is de duur van de voorziening aanmerkelijk langer dan de wettelijke voorziening (de Werkloosheidswet) en dat biedt [eiser] meer (sociale) zekerheid. Dat wordt niet anders in het geval [eiser] thans (nog) niet een dergelijke uitkering ontvangt, maar -naar hij heeft gesteld- is aangewezen op een uitkering ingevolge de Ziektewet.
19. Daarom zal aan [eiser] een lagere vergoeding dan onder 16 genoemd worden toegekend.
20. De schadevergoeding wordt bepaald op € 50.000,- bruto.
21. Bij deze uitkomst van de procedure wordt de Stichting veroordeeld in de proceskosten.