ECLI:NL:RBAMS:2008:BG4479
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- F.G. Bauduin
- G.H. Marcus
- J.L. de Vries
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging wegens schending van het verschoningsrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, waarbij de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) ter discussie stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een samenwerkingsverband bestaat tussen verschillende openbare organen, waaronder de gemeente, politie, en het OM, gericht op de integrale aanpak van overlast en illegale praktijken van huiseigenaren, bekend als het Alijda-project. De rechtbank concludeert dat er geen strafvorderlijke dwangmiddelen zijn toegepast binnen dit project, maar dat er wel sprake is van een grootschalige inbreuk op het verschoningsrecht. Dit heeft geleid tot een aantasting van het vertrouwen in de rechtstatelijkheid van opsporing en vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte, omdat er ernstige vormverzuimen zijn gepleegd. De verdediging heeft betoogd dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een groot deel van het belastende bewijs afkomstig is uit het Alijda-project, dat volgens hen geen wettelijke basis heeft. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging gevolgd en geconcludeerd dat de schending van het verschoningsrecht zo ernstig is dat dit niet kan worden gecompenseerd door andere maatregelen. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, wat betekent dat de zaak niet verder kan worden behandeld.
De uitspraak benadrukt het belang van het verschoningsrecht en de noodzaak voor het OM om zich aan de wettelijke voorschriften te houden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de bescherming van het verschoningsrecht niet alleen de verdachte ten goede komt, maar ook derden die vertrouwelijke informatie delen met geheimhouders, zoals advocaten en notarissen. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van vertrouwelijke communicatie in het strafrecht.