ECLI:NL:RBAMS:2008:BG4317

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5424 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.P.J. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering wegens niet bekendmaken adresgegevens

Op 20 februari 2008 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met reg.nr. AWB 06/5424 WWB, waarin de aanvraag om bijstandsuitkering van eiser is afgewezen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn moeder, weigerde zijn adres bekend te maken omdat zijn moeder niet rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank overweegt dat de woon- en leefsituatie van de aanvrager essentieel is voor de beoordeling van het recht op bijstand. Eiser stelde dat bekendmaking van zijn adres risico's met zich meebrengt, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de gevolgen van deze bekendmaking. De Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) is verantwoordelijk voor detentie, niet verweerder. De rechtbank concludeert dat de eis van verweerder om adresgegevens te verstrekken niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Eiser kan recht hebben op een uitkering, mits hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het griffierecht blijft voor rekening van eiser.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/5424 WWB
tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder [persoon 1],
vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel,
en:
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger verweerder].
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 9 november 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 2 november 2006 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 19 februari 2008.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 19 september 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de aanvraag van eiser is afgewezen omdat eiser weigert zijn adresgegevens bekend te maken. Indien eiser een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) wenst te ontvangen, is hij verplicht zijn adresgegevens bekend te maken, aldus verweerder.
In beroep heeft eiser (kort samengevat) aangevoerd dat bekendmaking van zijn adresgegevens dusdanige risico’s met zich meebrengt dat dit door verweerder in redelijkheid niet verlangd kan worden. De moeder van eiser verblijft niet rechtmatig in Nederland en is uitzetbaar. Bekendmaking van eisers adres zal ertoe leiden dat eiser ofwel met zijn moeder gevangen wordt gezet, ofwel zal worden gescheiden van zijn moeder. Door niettemin als voorwaarde voor het recht op uitkering te verlangen dat het adres bekend wordt gemaakt handelt verweerder in strijd met artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Evrm) en artikel 3 van het Internationale verdrag voor de rechten van het kind (IVRK). Verweerder zou er ook voor kunnen kiezen om een briefadres in de zin van artikel 40, tweede lid, van de WWB ter beschikking te stellen, aldus eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor zover de bekendmaking van het verblijfadres van eiser zou leiden tot de door eisers gemachtigde geschetste gevolgen, is verweerder daar niet verantwoordelijk voor. Immers, niet verweerder, maar de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) is het orgaan dat detentie bewerkstelligt. De rechtbank acht derhalve de stelling dat verweerder artikel 8 van het Evrm schendt door op het niet verstrekken van de adresgegevens van eiser te reageren met een besluit tot weigering van de uitkering, onjuist.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Indien en voorzover gezegd zou kunnen worden dat verweerder door zijn handelwijze een inbreuk heeft gemaakt op artikel 8 Evrm, kan deze inbreuk niet tot het door eiser gewenste resultaat leiden.
Artikel 8 biedt geen onbegrensd recht op gezinsleven. Blijkens het tweede lid van dit artikel mogen daarop inbreuken worden gemaakt indien zij bij wet zijn voorzien, en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in (onder meer) het belang van het economisch welzijn van het land. Tevens is vereist dat de gemaakte inbreuk geschikt is om het doel te bereiken, en proportioneel is.
Aan alle hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan. Voor de beoordeling van het recht op bijstand vormt de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. Het is dan ook van belang dat de aanvrager (juiste) informatie verschaft over zijn woonadres. (onder meer CRvB 10 augustus 2004, JWWB 2004, 366). Daarmee staat de noodzakelijkheid van de door verweerder gevraagde adresgegevens vast.
Voor wat betreft de geschiktheid en proportionaliteit merkt de rechtbank op dat het door eiser genoemde alternatief in de vorm van een briefadres als bedoeld in het tweede lid van artikel 40 WWB niet voldoet. Deze mogelijkheid is alleen bedoeld voor daklozen. Eiser is echter niet dakloos. Verder is niet gesteld of gebleken dat verweerder de rechtmatigheid van de verstrekking van een uitkering op andere -hem niet onevenredig belastende- wijze zou kunnen waarborgen.
Ook eisers beroep op artikel 3 van het IVRK faalt. Eiser kan in het bezit worden gesteld van een uitkering, mits hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden. Uit artikel 26, eerste lid, van het Verdrag blijkt dat de verwezenlijking van het recht op sociale zekerheid in overeenstemming met het nationale recht dient te geschieden.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Het griffierecht dient voor rekening van eiser te blijven.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- Verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2008 door mr. Th.P.J. de Graaf, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Slooten, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B