Parketnummer: 13/408014-06
PROMIS
Datum uitspraak: 3 november 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsg[adres 1] adres [adres 1].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 juni 2007, 13 oktober 2008 en 20 oktober 2008.
Aan verdachte is telastegelegd dat
zij op of omstreeks 09 maart 2006, te Diemen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (onder meer):
- een of meer geldbedragen, in totaal een geldbedrag van (ongeveer) EURO 1.782.025,-, en/of
- een voertuig, te weten een Volkswagen Golf voorzien van kenteken [nummer 1],
voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die geldbedrag(en) en/of dat voertuig - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 09 maart 2006 te Diemen geldbedragen, in totaal een geldbedrag van € 45.200,-,
voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
A. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Bij zijn requisitoir heeft de officier van justitie het medeplegen van witwassen door het voorhanden hebben van geldbedragen van in totaal € 1.782.025,00 en een Volkswagen Golf wettig en overtuigend bewezen geacht. Naar het oordeel van de officier van justitie had verdachte wetenschap dat geldbedragen verborgen waren in haar woning en dat deze geldbedragen en de Volkswagen Golf afkomstig waren uit enig misdrijf. Als bewijs met betrekking tot de geldbedragen die verdachte voorhanden had, baseert de officier van justitie zich onder meer op de wisselende verklaringen die verdachte heeft afgelegd ten aanzien van de in haar woning aangetroffen sealmachine, het feit dat volgens onderzoek van het NFI niet kan worden uitgesloten dat de elastiekjes waarmee bundels bankbiljetten bijeen werden gehouden celmateriaal van verdachte bevatten, en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 28 juni 2007 dat het geldbedrag bedoeld was als erfenis voor zijn kinderen en dat verdachte de moeder is van één van die kinderen.
B. Het standpunt van de verdachte en haar verdediging.
De verdediging heeft allereerst betoogd dat de doorzoeking op 9 maart 2006 van de woning van verdachte onrechtmatig was zodat bewijsuitsluiting moet volgen van de resultaten van de zoeking en de hierover door verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen.
Voorts heeft de verdediging vrijspraak bepleit omdat verdachte niet wist dat [medeverdachte 1] geld in haar woning verborgen had, en zij de auto zelf heeft betaald. Gelet op de plaatsen waar het geld lag, is het volgens de raadsvrouwe zonder meer mogelijk geweest dat verdachte niet op het geld is gestuit. Wat betreft de Volkswagen Golf heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat [medeverdachte 1] verdachte slechts heeft geholpen de auto uit te zoeken en naar Nederland te brengen.
C. De redengevende feiten en omstandigheden en de beoordeling van de standpunten
1. de doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres 1] te Diemen op 9 maart 2006
1.1 Uit het op 15 maart 2006 door de brigadier van politie [persoon 1] opgemaakte ambtsedig proces-verbaal met bijlagen (rubriek 2.21.0, pagina’s 2.588 t/m 2.642) volgt dat aan de rechter-commissaris zijn opgegeven als redengevende feiten voor het vermoeden dat in de woning voorwerpen van medeverdachte [medeverdachte 1] zouden kunnen liggen dat:
- uit afgetapte telefoongesprekken van [medeverdachte 1] was gebleken dat hij (zoals blijkt uit later in het proces-verbaal vermelde gegevens: door het bedrijf [bedrijf 1], verder: [bedrijf 1]) enkele woningen heeft laten beveiligen met rolluiken en/of alarm- en camerasystemen,
- [medeverdachte 1] op 6 maart 2006 was aangehouden,
- op 9 maart 2006 CIE informatie was binnengekomen dat in Diemen een zekere [verdachte] woont die een relatie met een onlangs aangehouden [medeverdachte 1] heeft gehad en dat deze [medeverdachte 1] haar woning gebruikte voor het bewaren van spullen,
- deze [medeverdachte 1] de medeverdachte [medeverdachte 1] moest zijn en deze [verdachte] verdachte, wonende te Diemen aan de [adres 1],
- in een (als bijlage 9 bij het proces-verbaal gevoegde) notitie van [bedrijf 1] onder meer is vermeld: “[adres 1], [verdachte]”,
- [medeverdachte 1] in afgetapte telefoongesprekken met een [verdachte] sprak over het functioneren van het alarmsysteem bij deze [verdachte], terwijl voorts uit deze gesprekken bleek dat [medeverdachte 1] met [bedrijf 1] voor de woning van [verdachte] de installatie van het alarmsysteem regelde.
1.2 Aan de rechter-commissaris was echter niet bekend, aldus de verdediging, dat op 7 maart 2006 reeds zonder succes in de woning naar spullen van [medeverdachte 1] is gezocht, dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de CIE informatie niet kon worden gegeven en dat de alarminstallatie reeds een maand eerder was aangelegd. Zou de rechter-commissaris dit hebben geweten, dan zou zij niet tot de doorzoeking hebben besloten. In de gegeven omstandigheden was er in redelijkheid onvoldoende grond voor het vermoeden dat in de woning voorwerpen van [medeverdachte 1] vatbaar voor inbeslagneming aanwezig waren. De doorzoeking was dus onrechtmatig, aldus steeds de verdediging.
1.3 Het verweer faalt omdat de rechter-commissaris haar bevoegdheid niet heeft misbruikt. De hiervoor onder 1.2 vermelde gegevens waren niet van dien aard dat wetenschap daarvan tot een andere beslissing van de rechter-commissaris had behoren te leiden. Uit het op 16 maart 2006 door [persoon 2] en [persoon 4] opgemaakte ambtsedig proces-verbaal (rubriek 2.4.0, pagina 2.238) blijkt dat genoemde politieambtenaren op 7 maart 2006 maar op enkele plaatsen de woning hebben doorzocht. Zo zijn zij wel op de zolder geweest, maar zij hebben deze terstond verlaten nadat zij een blik hadden geworpen in de kamer waar op dat moment het kind van verdachte lag te slapen. Van geen gewicht is dat [medeverdachte 1] een maand voor de zoeking en niet enkele dagen voordien de alarminstallatie had laten aanleggen omdat slechts van belang is dat hij daartoe betrekkelijk kort voor de zoeking - en een maand is betrekkelijk kort voor de zoeking - was overgegaan. Weliswaar kon geen oordeel worden gegeven over de betrouwbaarheid van de CIE informatie, maar de informatie was gedetailleerd en uit andere bron was al bekend dat verdachte te Diemen woonde en dat zij met [medeverdachte 1] een relatie had gehad. Bovendien ondersteunde het gegeven dat haar huis op instigatie van [medeverdachte 1] onlangs was voorzien van een alarminstallatie, de CIE informatie, nog daargelaten dat dit laatste op zich al het vermoeden rechtvaardigde dat hij het huis als opslagplaats voor waardevolle voorwerpen gebruikte.
2. Geldbedragen van in totaal EUR 1.782.025,-
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen kan het volgende als vaststaand worden aangenomen.
2.1 Blijkens het proces-verbaal van de doorzoeking werd in de woning van verdachte op de volgende plaatsen geld aangetroffen in de volgende hoeveelheden en coupures, alsmede een sealapparaat:
“Studiekamer/kantoor 1e etage
Venus II.B.1. – 22 bankbiljetten van 500 euro
- 5 bankbiljetten van 200 euro
- 17 bankbiljetten van 100 euro
- 30 bankbiljetten van 50 euro
(totaal 15.200 euro)
Venus II.B.2. – 1 enveloppe inhoudende;
- 4 bankbiljetten van 50 euro
- 1 bankbiljet van 20 euro
- 1 bankbiljet van 5 euro (totaal 225 euro)
Naast wasmachine op gang zolder
Venus III.A.2-1 zogenaamd “sealapparaat” merk Henkelman
Onder handdoek in kast op gang zolder
Venus III.B.1. – bundel met daarin circa 100 bankbiljetten van 50 euro
Venus III.B.2. – 2 bankbiljetten van 50 euro
Vanuit extra bergruimte boven in de zolder
Venus IV.A.5 – 1 plank uit de nok van deze ruimte
Achter de plank Venus IV.A.5 en wel tussen het isolatiemateriaal
Vens IV.A.3 – zeer grote hoeveelheid bankbiljetten van 500 euro
- grote bundel met circa 500 bankbiljetten van 100 euro
In Dirck III plastic tas voor kluis in extra bergruimte op zolder
Venus IV.A.1 – 60 bankbiljetten van 500 euro (totaal 30.000 euro)
Totaal aangetroffen geldbedrag 1.782.025 euro.”
2.2 Voorts is, als gezegd, gebleken dat [bedrijf 1] korte tijd voor de doorzoeking in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] verschillende woningen, waaronder die van verdachte aan de [adres 1] te Diemen, van een beveiliging heeft voorzien. Bij het desbetreffende proces-verbaal van onderzoek is een factuur d.d. 1 maart 2006 van [bedrijf 1] gericht aan verdachte gevoegd ten bedrage van € 1.642,28 onder vermelding van: ‘voor u gemonteerd alarmsysteem’.
Medeverdachte [medeverdachte 1] is als getuige ter zitting van 28 juni 2007 gehoord en heeft verklaard, dat de ongeveer 1,8 miljoen euro die in de woning van verdachte is aangetroffen van hem is. Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 1] tijdens die zitting verklaard dat hij dat geld zwart heeft verdiend en dat hij dat geld in de woning van verdachte heeft gelegd omdat zij de moeder is van zijn kind en hij een veilige plek zocht om het geld te bewaren. Het geld was bedoeld als erfenis voor zijn kinderen, aldus medeverdachte [medeverdachte 1]. Verdachte was volgens medeverdachte [medeverdachte 1] niet op de hoogte van het feit dat het geld in haar woning lag.
Verdachte heeft ter zitting van 28 juni 2007 verklaard dat zij eigenaresse is van [(horeca)bedrijf 2] en dat het geldbedrag van € 15.200,- dat in de studeerkamer van haar woning is aangetroffen, van haar is. Dit geld betreft de dagomzet en de gokopbrengst van [(horeca)bedrijf 2], aldus verdachte. Volgens verdachte is de rest van het geld dat in haar woning is aangetroffen, niet van haar en wist zij ook niet dat dit geld in haar woning lag. Met betrekking tot het in haar woning aangetroffen sealapparaat heeft verdachte ter zitting van 28 juni 2007 verklaard dat zij dit apparaat had gekocht om etenswaren in haar café te sealen. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij niet weet hoe medeverdachte [medeverdachte 1] aan zijn inkomsten kwam.
Ter zitting van 13 oktober 2007 heeft verdachte verklaard dat de extra bergruimte boven de zolder een boven de zolder gelegen vliering is die via een uit te trekken trap en een te openen luik te bereiken is, dat daar inderdaad een kluis stond, dat in die kluis rollen muntgeld voor haar café lagen, maar dat zij de vliering nooit heeft bezocht en van haar kluis geen gebruik maakte. De 22 bankbiljetten van € 500,- die deel uitmaken van het bedrag van € 15.200,- kunnen volgens verdachte verklaard worden vanwege het feit dat bezoekers van [(horeca)bedrijf 2] soms grote coupures bij haar wisselen. Ten aanzien van het sealapparaat heeft verdachte haar verklaring gewijzigd in die zin dat zij ter zitting van 13 oktober 2007 heeft verklaard dat dit sealapparaat door medeverdachte [medeverdachte 1] in haar woning is neergezet. Ten slotte heeft zij verklaard dat zij zelf opdracht aan [bedrijf 1] heeft gegeven haar woning van beveiliging te voorzien en dat zij die opdracht pas onlangs heeft gegeven, ook al woont zij al geruime tijd aan de [adres 1] te Diemen, omdat zij hieraan niet eerder was toegekomen.
2.3 De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat zij niet wist dat op de vliering voor de kluis de daar aangetroffen plastic tas met geld lag, en evenmin dat de € 15.200 aangetroffen in de studiekamer/het kantoor op de eerste verdieping van verdachte zijn.
Ten aanzien van de geldbedragen die zijn aangetroffen achter een plank in de nok van de vliering en onder een handdoek in een kast op zolder acht de rechtbank, gelet op de wijze waarop deze bankbiljetten waren verborgen, het niet onaannemelijk dat deze volledig aan het zicht van verdachte waren onttrokken, dat zij niet bij toeval de aanwezigheid daarvan heeft ontdekt en dat zij derhalve geen wetenschap had dat het daar bij de doorzoeking aangetroffen geld in haar huis lag.
De verklaring van verdachte dat zij nooit op de vliering kwam, is niet te rijmen met haar verklaring dat er rollen muntgeld van [(horeca)bedrijf 2] in de kluis lagen. Dit laatste maakt het hoogst onaannemelijk dat verdachte de kluis niet gebruikte en dus de vliering niet bezocht, terwijl juist omdat zij de kluis gebruikte voor het bewaren van muntgeld voor haar café, moet worden aangenomen dat verdachte regelmatig haar vliering bezocht. Nu de plastic tas met de bankbiljetten lag voor de kluis, moet zij die tas hebben gezien en mag worden aangenomen dat zij ook in de tas heeft gekeken.
Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat het in de studeerkamer aangetroffen bedrag van € 15.200,- de dagomzet en gokopbrengst van [(horeca)bedrijf 2] betrof ongeloofwaardig gelet op het grote aantal (22) bankbiljetten van € 500,-, het grote aantal (5) bankbiljetten van € 200,- en het grote aantal (17) bankbiljetten van € 100 dat deel uitmaakt van dit bedrag. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het bezit van een zo groot aantal bankbiljetten die in het normale verkeer niet of nauwelijks worden gebruikt, verklaard kan worden door het feit dat bezoekers van [(horeca)bedrijf 2] met dergelijke bankbiljetten hun consumpties zouden betalen en/of deze bankbiljetten ter wisseling zouden aanbieden.
Bij dit oordeel weegt mee dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] haar huis omstreeks 1 maart 2006 van beveiliging heeft doen voorzien. Geen geloof verdient haar verklaring dat zij daartoe zelf opdracht heeft gegeven. Verdachte moet daarom hebben geweten dat [medeverdachte 1] haar huis voor de opslag van waardevolle spullen, en dus niet alleen het sealapparaat, wilde gebruiken.
Ten slotte is van belang dat ook het overige bij de doorzoeking aangetroffen geld bestond uit bankbiljetten in coupures van € 500 en van € 100.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat ook het in de studeerkamer aangetroffen geld afkomstig was van medeverdachte [medeverdachte 1].
2.4 Verdachte moet redelijkerwijze hebben vermoed dat het geld dat [medeverdachte 1] in de plastic zak voor haar kluis op de vliering had verborgen en het geld dat zij in de studeerkamer had liggen, van misdrijf afkomstig was. Als gezegd bestond het merendeel van dat geld uit coupures die in het normale verkeer niet of nauwelijks worden gebruikt. Abnormaal is ook dat iemand het huis van een ander gebruikt om daar een zo grote hoeveelheid contant geld (ongeveer € 45.200) te bewaren. Op zijn minst moet verdachte, die heeft verklaard niet te weten hoe [medeverdachte 1] zijn geld verdiende, hebben vermoed dat het hier, zoals [medeverdachte 1] ter terechtzitting heeft verklaard, om zwart geld, dus niet aan de belastingdienst opgegeven inkomsten, ging.
Blijkens voornoemd proces-verbaal van doorzoeking van 9 maart 2006 bevond zich bij de woning van verdachte een personenauto, merk Volkswagen Golf voorzien van het kenteken: [nummer 1]. Dit voertuig is in beslag genomen.
Ten aanzien van de Volkswagen Golf heeft verdachte ter zitting van 28 juni 2007 verklaard, dat medeverdachte [medeverdachte 1] haar slechts heeft geholpen bij de aankoop van deze auto in Duitsland en het naar Nederland brengen van de auto en dat zij deze zelf heeft gefinancierd door haar oude auto ter waarde van € 12.500,- met behulp van [medeverdachte 1] in te ruilen, waarna medeverdachte [medeverdachte 1] nog steeds een bedrag van € 2.500,- van haar tegoed heeft. In het dossier bevinden zich geen stukken of verklaringen die op het tegendeel wijzen. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het aan verdachte verweten medeplegen van witwassen door het voorhanden hebben van de Golf Volkswagen niet wettig en overtuigend bewezen.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden met een proeftijd van 2 (twee) jaren en een werkstraf voor de duur van 210 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 105 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij gevorderd dat de rechtbank ten aanzien van het beslag de door hem aangeduide beslissingen zal nemen.
De raadsvrouw heeft allereerst geconcludeerd tot vrijspraak. Subsidiair stelt zij – zakelijk samengevat - dat er gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte , grond is te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf nu zij al een maand in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden, waarvan 1 (één) maand voorwaardelijk met aftrek van voorarrest, in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze van de op te leggen sanctie in het bijzonder nog het navolgende laten meewegen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte het verwijt worden gemaakt dat zij geldbedragen voorhanden heeft gehad waarvan zij had moeten vermoeden, dat deze van misdrijf afkomstig waren.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het witwassen van het grootste deel van het bij haar thuis aangetroffen geldbedragen – met name het grote geldbedrag, dat is aangetroffen in de nok van het huis – en niet is komen vast te staan dat de onder haar inbeslaggenomen Volkswagen Golf met van misdrijf afkomstige gelden is gefinancierd, volstaat de rechtbank met het opleggen van voormelde straf. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat op grond van de Wet BIBOB de onderhavige strafzaak consequenties zou kunnen hebben voor de exploitatie van haar café-bedrijf.
De rechtbank ziet wel grond – mede om de ernst van het bewezen geachte feit tot uitdrukking te brengen – een voorwaardelijk deel aan de straf te verbinden.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 1 (één) maand van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
nr. 4 zoals genummerd en nader omschreven op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Verklaart zich niet in staat te oordelen over:
nrs. 1, 2, 3, 7, 8, 10, 15, 16 en 17 van eerdergenoemde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. D.J. Cohen Tervaert en C. Kraak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Hetterschijt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2008.