ECLI:NL:RBAMS:2008:BG3671

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3012 AKW en AWB 06/3014 AKW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van Nederlandse kinderbijslag wegens samenloop met gezinsbijslag uit het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende in het Verenigd Koninkrijk, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De eiser had beroep ingesteld tegen besluiten van de Svb die betrekking hadden op de schorsing van zijn recht op kinderbijslag en de oplegging van een boete. De Svb had besloten dat de eiser met ingang van 9 december 2000 geen recht meer had op kinderbijslag voor zijn kinderen, omdat zijn partner recht had op gezinsbijslag uit het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast had de Svb een boete opgelegd omdat de eiser niet tijdig melding had gemaakt van de werkzaamheden van zijn partner in Engeland.

De rechtbank heeft de feiten en de relevante Europese regelgeving, met name de Verordening 1408/71 en de Toepassingsverordening 574/72, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de Svb ten onrechte artikel 76 lid 2 van de Verordening had toegepast, aangezien de situatie van de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor schorsing van de kinderbijslag. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van de Svb niet in stand konden blijven en dat de Svb opnieuw moest beslissen op de bezwaren van de eiser. Tevens werd bepaald dat de Svb het door de eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om zorgvuldig om te gaan met de toepassing van Europese regelgeving met betrekking tot kinderbijslag en de rechten van migrerende werknemers. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, wat betekent dat de eiser recht heeft op een herbeoordeling van zijn situatie door de Svb.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 06/3012 AKW en AWB 06/3014 AKW
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaken tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
eiser,
gemachtigde: [gemachtigde eiser],
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb),
zetelend te Amstelveen,
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Marijnissen.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE ZAAK
Zaak met nummer AWB 06/3014 AKW
Verweerder heeft bij besluit van 9 augustus 2004 eiser bericht dat hij met ingang van 9 december 2000 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen M. en A., omdat zijn partner vanaf laatstgenoemde datum recht heeft op kinderbijslag uit het Verenigd Koninkrijk (hierna: VK).
Bij besluit van 7 februari 2005 heeft verweerder het teveel aan kinderbijslag betaalde, zijnde een bedrag van € 5.171,06, teruggevorderd. Het betreft de kinderbijslag over de periode van 9 december 2000 tot en met het tweede kwartaal van 2003.
Bij besluit van 3 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen deze besluiten gegrond verklaard voor zover de herziening en terugvordering betrekking hebben op de kinderbijslag die ten behoeve van kind A. is toegekend. Voor het overige heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Zaak met nummer AWB 06/3012 AKW
Verweerder heeft bij besluit van 7 februari 2005 eiser een boete opgelegd van € 528,- omdat hij niet binnen acht weken nadat zijn partner in Engeland was gaan werken verweerder hiervan op de hoogte heeft gesteld.
Bij besluit van 3 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het boetebesluit gegrond verklaard, het besluit van 7 februari 2005 ingetrokken, en een boete opgelegd van € 473,-.
In beide zaken:
Eiser heeft tijdig beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten I en II.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer op 25 februari 2008. Na heropening van het vooronderzoek en verwijzing van de zaken naar de meervoudige kamer is de behandeling voortgezet ter zitting van 10 juni 2008.
Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Zaak met nummer AWB 06/3014 AKW
1. Feiten
De rechtbank gaat in dit geding uit van de volgende feiten.
1.1. Eiser is met zijn gezin geëmigreerd naar het VK. In de periode van 1 maart 2000 tot en met 28 februari 2005 is eiser voor het bedrijf Esso Nederland BV te Breda in het VK gedetacheerd geweest. In die periode bleef eiser verzekerd ingevolge de Nederlandse wetgeving. Sinds de afloop van de detachering per 1 maart 2005 is eiser volledig verzekerd ingevolge de wetgeving van het VK.
1.2. Met ingang van 9 december 2000 is de echtgenote van eiser op invalbasis, gedurende enige tijd voor een wisselend aantal uren per week, betaalde werkzaamheden in het VK gaan verrichten. Eiser heeft dit aan verweerder gemeld op 10 juli 2003.
1.3. Na contact hierover tussen verweerder en het Engelse orgaan Child Benefit Office, en op de hiertoe strekkende aanvraag van eiser van 25 augustus 2005, is aan eiser per 1 mei 2005, met een (maximale) terugwerkende kracht van drie maanden kinderbijslag op grond van de Engelse wetgeving toegekend.
2. Beoordeling van het geschil
2.1. Het geschil dient primair te worden beoordeeld aan de hand van de volgende, specifiek op gezinsbijslagen betrekking hebbende, bepalingen in EG-Verordening 1408/71 (hierna: de Verordening) en EG-Verordening 574/72 (hierna: de Toepassingsverordening):
Artikel 73 van de Verordening:
Onder voorbehoud van het bepaalde in Bijlage VI heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een Lid-Staat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste Staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze Staat woonden.
Artikel 76 van de Verordening:
1. Wanneer gezinsbijslagen in hetzelfde tijdvak, voor hetzelfde gezinslid en wegens het uitoefenen van een beroepsactiviteit worden toegekend krachtens de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, wordt het recht op de gezinsbijslagen die krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat, in voorkomend geval uit hoofde van de artikelen 73 of 74, verschuldigd zijn, geschorst ten belope van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerstgenoemde Lid-Staat is vastgesteld.
2. Indien in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, geen verzoek tot uitkering wordt ingediend, kan de bevoegde instelling van de andere Lid-Staat lid 1 toepassen alsof in de eerstgenoemde Lid-Staat wel bijslagen zijn uitgekeerd.
Artikel 10 van de Toepassingsverordening, voor zover hier relevant:
1.a. Het recht op gezins- of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens een zelfde tijdvak en voor een zelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere Lid-Staat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van de verordening, ten belope van het bedrag van die bijslag.
b. Wanneer echter op het grondgebied van eerstgenoemde Lid-Staat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend:
i. in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere Lid-Staat of op grond van artikel 73 of 74 van de verordening, door degene die recht heeft op gezinsbijslagen of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere Lid-Staat of krachtens deze artikelen, geschorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen zoals voorzien in de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont. De bijslag die wordt uitbetaald door de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont, komt ten laste van deze Staat.
2.2. In het kader van de heropening van het vooronderzoek heeft verweerder een aantal vragen van de rechtbank over de betekenis van bovengenoemde bepalingen voor het onderhavige geschil beantwoord. De vragen hadden onder meer betrekking op de vraag naar de relatie tussen artikel 76 van de Verordening en artikel 10 van de Toepassingsverordening. Ter zitting van 10 juni 2008 heeft verweerder nog een nadere toelichting gegeven op de verschafte antwoorden en op (de grondslag van) het bestreden besluit I.
2.3. In de visie van verweerder zijn artikel 76 en artikel 10 elkaar aanvullende bepalingen. In dit geval is de schorsing van de betaling van kinderbijslag niet gebaseerd op artikel 76, eerste lid, van de Verordening en evenmin op artikel 10bis van de Toepassingsverordening. Het besluit is genomen op de grondslag van artikel 76, tweede lid, van de Verordening. Hoewel deze bepaling is opgenomen onder artikel 76, kan zij volgens verweerder ook worden toegepast in gevallen waarin niet een situatie als bedoeld in het eerste lid van dit artikel aan de orde is.
2.4. Gelet op deze toelichting, gevoegd bij de uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 10 van de Toepassingsverordening in het besluit in primo, kan het bestreden besluit I geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 10, eerste lid, onder b-i, van de Toepassingsverordening in samenhang met artikel 76, tweede lid, van de Verordening.
2.5. De rechtbank kan zich op zichzelf vinden in het van toepassing achten van artikel 10, eerste lid, onder b-i, van de Toepassingsverordening. In het onderhavige geval doet zich immers de volgende situatie voor. De ene ouder (eiser) heeft als migrerend werknemer recht op kinderbijslag uit het werkland (vanwege eisers detachering in dit geval Nederland). De andere ouder (de partner van eiser) had aanvankelijk op grond van ingezetenschap recht op kinderbijslag vanuit het VK. Op grond van artikel 10, eerste lid, onder a, van de Toepassingsverordening prevaleerde toen het recht vanuit het werkland en kon de kinderbijslag vanuit het woonland (ten belope van het ‘samenloopdeel’) worden geschorst. Na aanvang van de beroepswerkzaamheden op 9 december 2000 veranderde de situatie aldus dat toen sprake was van de situatie als beschreven in artikel 10, eerste lid, onder b-i, van de Toepassingsverordening. Het prevaleren van het recht vanuit het werkland verandert per die datum in het prevaleren van het recht vanuit het woonland (van de gezinsleden). Het recht op kinderbijslag uit het werkland mag dan worden geschorst.
2.6. De rechtbank onderschrijft echter niet de visie van verweerder dat in een dergelijk geval artikel 76, tweede lid, van de Verordening (al dan niet ’analoog’) kan worden toegepast. Indien het de bedoeling van de communautaire wetgever was geweest om aan het tweede lid van artikel 76 van de Verordening een breder toepassingsbereik te geven dan alleen in het kader van dit artikel, zou het naar oordeel van de rechtbank in de rede hebben gelegen hiertoe een zelfstandige bepaling in de Verordening op te nemen. Die keuze is echter niet gemaakt. Daar komt bij dat het tweede lid een expliciete verwijzing bevat naar het eerste lid van artikel 76. Dat biedt juist een aanknopingspunt in de tegengestelde richting van de door verweerder verdedigde ruime uitleg.
2.7. De rechtbank stelt vast dat artikel 10 van de Toepassingsverordening niet een soortgelijke bepaling kent als artikel 76, tweede lid, van de Verordening. Verweerder heeft die ook niet ingeroepen. In het verlengde van het hiervoor onder 2.6. overwogene leidt dit tot de conclusie dat het bestreden besluit 1 strijdt met artikel 76, tweede lid van de Verordening en met artikel 10 van de Toepassingsverordening en daarom niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond.
2.8. Verweerder zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Gelet op de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG – de rechtbank verwijst onder meer naar de arresten [naam] (HvJEG 9 december 1992, C-119/91) en [naam] en [naam] (HvJEG 7 juni 2005, C-543/03), waarin de voorwaarde is geformuleerd dat het bij schorsing van het recht op kinderbijslag vanwege samenloop moet gaan om daadwerkelijk betaalde uitkeringen – dient verweerder zich daarbij tevens gemotiveerd uit te laten over de vraag of het feit dat van een feitelijke cumulatie geen sprake is geweest, in dit geval aan schorsing van het recht op kinderbijslag in de weg staat. In dit kader wijst de rechtbank erop dat eiser vanaf zijn vertrek naar het VK veelvuldig contact met verweerder heeft gehad over het recht op kinderbijslag en dat hij – mede als gevolg van het Engelse systeem, waarin de maximale terugwerkende kracht drie maanden bedraagt - over een lange periode in het geheel geen kinderbijslag heeft ontvangen.
2.9. Gegeven de gegrondverklaring van het beroep bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding nu geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Zaak met nummer AWB 06/3014 AKW
2.10. Het oordeel met betrekking tot de herziening en terugvordering brengt met zich dat ook het bestreden besluit II niet in stand kan blijven. De rechtbank zal ook dit beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaarschrift. Verweerder zal in de nieuwe beslissing nader moeten motiveren of, en zo ja in welke mate sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van eiser, alsmede welke reactie daarbij dan passend is te achten.
2.11. Op grond van het onder 2.9 reeds overwogene ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel zal ook in deze procedure het door eiser betaalde griffierecht door verweerder moeten worden vergoed.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten I en II;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem in beide procedures betaalde griffierecht, ten bedrage van (2 x € 38,- =) € 76,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2008 door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en
mrs. C.G. Meeder en N. van Waterschoot, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. J.A. Lammertink, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de
hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het be¬stuursorgaan binnen zes weken na toezending hoger beroep in¬stel¬len bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Conc.: HL
D: B