RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/2058 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. U.J. van der Veldt,
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. S. Lensink.
Eiser heeft bij schrijven van 4 december 2006 bezwaar gemaakt tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om zijn huwelijk te registreren (bestreden besluit I).
Verweerder heeft bij besluit van 26 maart 2007 het verzoek van eiser om inschrijving van zijn huwelijk afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit II).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2008.
Eiser is verschenen bij gemachtigde mr. U.J. van der Veldt.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. S. Lensink.
2.1.1 Eiser heeft op 26 juni 2006 aan verweerder gevraagd om de akte van zijn op 10 oktober 2003 in Marokko gesloten huwelijk met [partner van eiser] in te schrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA).
2.1.2 Bij besluit van 26 maart 2007 heeft verweerder geweigerd om eisers huwelijk met [partner van eiser] te registreren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd, omdat in verband met de verstandelijke handicap van eiser de rechtsgeldigheid van het huwelijk naar Marokkaans recht niet vaststaat en de huwelijksakte niet kan worden ingeschreven in de GBA.
2.2. Standpunten van partijen
2.2.1. Eiser stelt dat het huwelijk ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet Conflictenrecht Huwelijk dient te worden erkend, omdat het in Marokko rechtsgeldig is. Het is niet aan hem, maar aan verweerder om te bewijzen dat er op enigerlei wijze sprake is van strijd met de openbare orde. Eiser wijst erop dat de president van het Gerecht van eerste aanleg te Oujda de huwelijksakte op 2 mei 2006 heeft gehomologeerd. Uit de omstandigheid dat deze rechter geen aanleiding heeft gezien om de verzochte homologatie te weigeren, blijkt dat het huwelijk rechtsgeldig is.
2.2.2. Verweerder is van mening dat het overleggen van een huwelijksakte weliswaar op zich het vermoeden geeft van het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk, maar hier sprake was van een bijzondere situatie. Er is namelijk sprake van een huwelijk tussen twee partijen, waarvan één een geestelijke stoornis heeft. In dat geval moet worden nagegaan of het huwelijk is gesloten volgens de (procedure)regels naar Marokkaans recht, de Mudawwana. Omdat uit de akte niet blijkt dat het huwelijk voldoet aan de voorwaarden die zowel de oude, als de nieuwe Mudawwana stelt aan een huwelijk tussen twee partijen, waarvan er één een geestelijke stoornis heeft, kan niet worden vastgesteld of het huwelijk rechtgeldig gesloten is. Daarom verzet de Nederlandse openbare orde zich tegen inschrijving in de GBA.
2.3. Beoordeling van het geschil
2.3.1. Met het nemen van het bestreden besluit II is het (proces)belang tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar vervallen. Eiser heeft geen belang bij gegrondverklaring van zijn beroepschrift voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.3.2. Het door eiser betaalde griffierecht geacht wordt mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II.
2.3.3. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de proceskosten van eiser, begroot op € 80,50
(1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 322,=, wegingsfactor 0,25).
2.3.4. Nu verweerder met het bestreden besluit II niet aan het bezwaar van eiser tegemoet is gekomen, wordt eisers beroep op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.3.5. Ingevolge artikel 36, tweede lid, onder c, in samenhang met artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA, worden aan een buitenlandse huwelijksakte geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in dit geschrift vermelde feiten.
2.3.6. Artikel 5, eerste lid, van de Wet Confictenrecht Huwelijk (WCH) bepaalt dat een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de Staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond, rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig wordt erkend.
2.3.7. Ingevolge artikel 5, vierde lid, van de WCH wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, indien een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit.
2.3.8. De Marokkaanse regels van familie- en erfrecht zijn neergelegd in de Mudawwana. Ingevolge artikel 7 van de Mudawwana zoals deze tot 5 februari 2004 gold, en artikel 23 zoals deze vanaf 5 februari 2004 geldt, kan de rechter toestemming verlenen voor een huwelijk van een man of vrouw met een geestelijk stoornis, nadat een rapport van medisch deskundigen over de toestand van de stoornis is overgelegd. Tevens moet de huwelijkspartner uitdrukkelijk instemmen met het formeel aangaan van het huwelijk met de persoon met de stoornis.
2.3.9. Zoals ter zitting nader toegelicht, is verweerder er aanvankelijk van uitgegaan dat aan alle vereisten voor het aangaan van het huwelijk was voldaan en daarmee van de rechtsgeldigheid van de huwelijksakte. Aan de ambtenaren van de GBA was echter gebleken van een bijzondere omstandigheid, te weten het feit dat eiser verstandelijk gehandicapt is.
2.3.10. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat uit de door eiser overgelegde Marokkaanse huwelijksakte niet kan worden afgelezen of bij het opstellen daarvan rekening is gehouden met deze bijzondere omstandigheid van dit geval. Omdat om deze reden onduidelijk is of de huwelijksakte naar Marokkaans recht correct is opgemaakt, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank van eiser aanvullend bewijs verlangen over de geldige totstandkoming van het huwelijk. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de situatie van een huwelijk met een persoon met een geestelijke stoornis zodanig bijzonder is, dat in het recht van zowel Nederland als Marokko een afzonderlijke, met zekere waarborgen omklede, regeling is getroffen.
2.3.11. Bij brief van 8 december 2006 heeft verweerder gevraagd om vóór 22 januari 2007 aanvullende gegevens/bewijzen te overleggen over het huwelijk. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gegevens/bewijzen heeft overgelegd van bijvoorbeeld een medische rapportage of de toestemming van de huwelijkspartner [partner van eiser]. Daarom blijft onduidelijk of bij het opstellen van de huwelijksakte is voldaan aan de vereisten van artikel 7, respectievelijk artikel 23 de Mudawwana, daargelaten welke versie in dit geval van toepassing is.
2.3.12. Nu de geldigheid van het huwelijk naar het Marokkaanse recht onduidelijk is, kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van erkenning op grond van artikel 5, eerste lid van de WCH. De rechtbank kan zich voorts vinden in het standpunt van verweerder dat het wettelijk vermoeden van artikel 5, vierde lid, van de WCH op grond van de overgelegde huwelijksakte onder deze omstandigheden niet de doorslag kan geven.
2.3.13. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de in huwelijksakte vermelde feiten als bedoeld in artikel 37, tweede lid van de Wet GBA.
2.3.14. Voorts stelt de rechtbank vast, dat het door verweerder op grond van artikel 36a van de Wet GBA aan de vreemdelingenpolitie gevraagde advies van 17 oktober 2006 negatief was, omdat de vreemdelingenpolitie van oordeel was dat niet gesproken kan worden van een daadwerkelijke relatie en een reëel huwelijk. Ook op deze grond konden dan ook ingevolge artikel 36a, eerste lid van de Wet GBA aan de huwelijksakte geen gegevens worden ontleend.
2.3.15. Dit betekent dat verweerder terecht heeft geweigerd de huwelijksakte in te schrijven in de GBA. Het bestreden besluit kan dan ook in stand blijven en het beroep van eiser is ongegrond.
2.3.16. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 80,50, te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van de rechtbank;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2008 door mr. J.J. Bade,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B