ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/467439-07 en 13/412218-05 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van mishandeling met dodelijke afloop

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2008, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van mishandeling van het slachtoffer, die ten gevolge van deze mishandeling zou zijn overleden. De rechtbank heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen, waarbij de officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de mishandeling. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat niet vaststaat dat het slachtoffer letsel heeft opgelopen door een klap of vuistslag van de verdachte. De oorzaak van de letsels aan de lippen van het slachtoffer is niet met zekerheid te herleiden naar de verdachte, aangezien het NFI-rapport ruimte laat voor de mogelijkheid dat het letsel door een andere persoon op een ander moment is toegebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. De verklaringen van getuigen, waaronder die van de inmiddels overleden vriendin van de verdachte, zijn niet als betrouwbaar aangemerkt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat de verdachte het slachtoffer daadwerkelijk heeft geslagen. De omstandigheden rondom de val van het slachtoffer zijn onduidelijk, en er zijn geen concrete bewijzen die de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer kunnen bevestigen.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank geoordeeld dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, en heeft zij de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde geldboete afgewezen, aangezien de verdachte niet schuldig is bevonden aan een strafbaar feit. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummers: 13/467439-07 en 13/412218-05 (tul)
Datum uitspraak: 29 april 2008
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 oktober 2007, 11 december 2007, 5 maart 2008 en 24 april 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
---
3. Waardering van het bewijs
De officier van justitie heeft - onder meer - gerequireerd tot bewezenverklaring van het meer subsidiaire, te weten mishandeling van [slachtoffer], de dood van [slachtoffer] ten gevolge hebbend.
De raadsvrouw van verdachte heeft - onder meer - gesteld van mening te zijn dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem telastegelegde. Verdachte ontkent het slachtoffer te hebben geslagen. De enige aanwijzing dat hij [slachtoffer] zou hebben geslagen komt van [persoon 1], verdachtes inmiddels overleden vriendin. Haar verklaring is echter op punten onjuist en zij kan dan ook niet als betrouwbare getuige worden aangemerkt, temeer niet omdat zij gedronken had en regelmatig in haar eigen wereld leefde.
Bovendien heeft het onderzoek vanaf het begin het label ‘mishandeling’ op zich gehad zodat dit het uitgangspunt van het onderzoek vormde en niet meer open naar de feitelijke toedracht van de situatie is gekeken. Zo bevinden zich in het dossier bepaald geen aanwijzingen die wijzen op onderzoek naar de onschuld van verdachte.
Daarnaast is het nog maar de vraag of verdachte fysiek de mogelijkheid had om [slachtoffer] te slaan omdat hij in het portiek naast de woning van [slachtoffer] stond, samen met [persoon 1]. Hij had dan om [persoon 1] heen moeten slaan en heel ver uit moeten halen.
Hoe [slachtoffer] terecht is gekomen is ook niet meer helemaal te reconstrueren, onder meer omdat verdachte hem in verband met de regen in het portiek heeft gelegd en de plaats waar [slachtoffer] zou zijn gevallen is schoongespoeld en niet is gebleken dat de politie die plaats en de afstand daarvan naar het portiek op objectieve wijze heeft gemeten.
Bovendien blijkt noch uit de sectie op het lichaam van het slachtoffer, noch uit de (nadere) rapporten van het NFI dat verdachte het slachtoffer geslagen heeft, tengevolge waarvan het slachtoffer zou zijn gevallen.
Ook overigens zijn er, aldus de raadsvrouw van verdachte, geen aanwijzingen voor de aan verdachte telastegelegde verdenking.
De rechtbank overweegt omtrent de waardering van het bewijs als volgt.
Vast staat dat het slachtoffer, [slachtoffer], ten val is gekomen en dat verdachte en [persoon 1] daarbij aanwezig waren. [slachtoffer] is kort na de val overleden.
Volgens [persoon 1] heeft verdachte het slachtoffer een vuistslag gegeven waardoor deze ten val is gekomen. Verdachte ontkent [slachtoffer] te hebben geslagen en stelt dat [slachtoffer] zelf is gevallen. Het enige bewijs dat verdachte het slachtoffer zou hebben geslagen waardoor deze ten val zou zijn gekomen is gebaseerd op informatie van [persoon 1], die vijf dagen na het voorval is overleden en niet nader meer ondervraagd kan worden.
In het NFI-rapport van 30 november 2007 wordt gesteld dat de dood van [slachtoffer] is ingetreden door de gevolgen van de inwerking van uitwendig mechanisch hevig botsend geweld op het hoofd. Een vuistslag als oorzaak van de letsels aan het hoofd is uitermate onwaarschijnlijk dan wel behoort niet tot de mogelijkheden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van voornoemd rapport niet kan worden geconcludeerd dat een eventuele vuistslag de directe doodsoorzaak is van het slachtoffer.
Vraag is dan of bewezen kan worden dat het slachtoffer door een vuistslag van verdachte ten val is gebracht, tengevolge waarvan hij is overleden.
Uit voornoemd rapport van het NFI blijkt dat [slachtoffer] ook letsel had aan zijn lippen. Op de vraag hoe deze letsels konden ontstaan heeft de patholoog van het NFI op 11 juli 2007 verklaard dat deze zijn ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp, botsend geweld. Een vuist kan worden beschouwd als een stomp voorwerp en kan derhalve de letsels aan de lippen hebben veroorzaakt. Het oplopen van deze letsels tengevolge van een val is minder waarschijnlijk omdat dan de val zodanig moet zijn dat de mondstreek geïsoleerd wordt geraakt. Bij een simpele val zal normaal gesproken ook letsel aan de neus ontstaan.
In een aanvullend rapport van de patholoog van het NFI d.d. 9 november 2007 wordt gesteld dat het letsel aan de lippen is ontstaan op een tijdstip, gelegen tussen het tijdstip van overlijden tot enkele dagen vóór het overlijden van [slachtoffer].
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet vaststaat dat het slachtoffer letsel heeft, afkomstig van een klap of vuistslag, maar dat dit slechts een mogelijke oorzaak is van de letsels aan de lippen. Niet is vast te stellen dat een klap of vuistslag de oorzaak van de val van het slachtoffer was nu het tijdstip van het ontstaan van het letsel niet is vast te stellen. Evenmin kan de eventuele klap of vuistslag aan verdachte worden toegerekend. Het NFI-rapport laat ruimte voor het toebrengen van het letsel door een andere persoon op een ander moment dan het moment waarop [slachtoffer] is gevallen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het onder primair, subsidiair en meer subsidiair telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige namens verdachte aangevoerde verweren geen bespreking meer.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem telastegelegde en zich derhalve niet voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dient de vordering tot tenuitvoerlegging van de hem eerder opgelegde geldboete te worden afgewezen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling AF.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 STK Jas
Reportersjack, zonder mouwen van fostex garments
- 1 STK Broek
Zwart/wit geblokte lange broek (3126990)
- 1 STK Blouse Kl: zwart
DEVANT
Overhemd. Zwart katoen (3126997)
- 2.00 STK Schoeisel Kl: zwart
Halfhoge zwarte blackstone veterlaarzen/bergschoen
Gelast de teruggave aan de nabestaanden van [persoon 1] van:
- 1 STK Briefpost
Gericht aan [persoon 1] (3147494)
Gelast de bewaring in het dossier van:
- 1 STK Compactdisc
Meldkamer cpa (05-07-2007) (3150333)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en R.A. Dudok van Heel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2008.
De voorzitter is buiten staat dit
vonnis te tekenen.