ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
awb 07-744 gemwt
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de redelijkheid van een dwangsom opgelegd voor funderingswerkzaamheden aan sociale huurwoningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap B.V. Automobielbedrijf- en Handelsonderneming De Hoofdstad (eiseres) en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (verweerder). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die verweerder had opgelegd voor het vernieuwen van de fundering van vier panden in Amsterdam. De dwangsom was vastgesteld op een totaalbedrag van € 427.500, wat eiseres als onredelijk hoog beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde dwangsom niet in verhouding stond tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. De rechtbank stelde vast dat de voorzieningen binnen de gestelde termijn waren voltooid, maar dat de gemeente in het verleden had aangedrongen op renovatie in plaats van sloop. Dit leidde tot extra kosten voor eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder voor zover het betreft de te verbeuren dwangsommen en droeg verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd bepaald dat de gemeente Amsterdam het door eiseres betaalde griffierecht van € 285 diende te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/744 GEMWT
tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. Automobielbedrijf- en Handelsonderneming De Hoofdstad,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger eiseres]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. T. Ruhnke en [vertegenwoordiger verweerder].
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 16 februari 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 1 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 19 februari 2008.
2. OVERWEGINGEN
In vier primaire besluiten van 6 juli 2006 heeft verweerder eiseres een last onder dwangsom opgelegd tot het treffen van voorzieningen, te weten het vernieuwen van de fundering, aan de panden [adres 1,2,3 en 4] te Amsterdam, op straffe van een dwangsom van:
€ 127.500 voor het [adres 1],
€ 127.500 voor het [adres 2],
€ 129.000 voor het [adres 3], en
€ 114.000 voor het [adres 4],
indien eiseres niet binnen de genoemde termijn van 22 weken een aanvang heeft gemaakt met het treffen van de voorzieningen of indien alle voorzieningen niet binnen de genoemde termijn van 32 weken zijn voltooid, aldus verweerder.
Eiseres heeft tegen deze besluiten op 26 juli 2006 bezwaar gemaakt.
Op 28 juli 2006 heeft eiseres een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 8 september 2006 (AWB 06/3902, 06/3903, 06/3904 en 06/3905 GEMWT; zie productie 3 beroepschrift) heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de primaire besluiten van 6 juli 2006 geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Op 14 november 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit van 1 februari 2007 heeft verweerder de bezwaren tegen de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsom gegrond verklaard. Gelet op het nog in te stellen bodemonderzoek heeft verweerder de aanvangstermijn in de primaire besluiten geschrapt en bepaald dat binnen een termijn van 43 weken na verzending van de beslissing op bezwaar het treffen van de voorzieningen (vernieuwing fundering) voltooid moet zijn. Voorts is de hoogte van de totale dwangsom verlaagd van € 498.000 tot € 427.500. Voor het overige worden de bezwaren ongegrond verklaard, aldus verweerder.
In beroep stelt eiseres dat de dwangsom exorbitant hoog is. Een dwangsom van 10% (in plaats van 150%) van de begrote kosten zou redelijk zijn. Daarnaast is eiseres van mening dat de termijn van 43 weken te kort is om de werkzaamheden te voltooien.
Na eerdere verlengingen van de begunstigingstermijn heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 17 december 2007 (AWB 07/4459 WET) de begunstigingstermijn verlengd tot 15 januari 2008.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting hebben eiseres en verweerder aangegeven dat de funderingswerkzaamheden zijn voltooid voor 15 januari 2008. Partijen hebben ter zitting gesteld dat zij niettemin belang hebben bij een oordeel over het bestreden besluit omdat in geschil is of de funderingswerkzaamheden correct zijn uitgevoerd en mitsdien of eiseres een juiste uitvoering heeft gegeven aan de last. De rechtbank deelt dit standpunt. De bedoeling van de dwangsom is een overtreding ongedaan te maken. In dit geval is de last opgelegd om eiseres als eigenaar van de panden ertoe te bewegen de fundering te vernieuwen teneinde deze te laten voldoen aan het Bouwbesluit. Indien niet is voldaan aan het Bouwbesluit is de last niet correct uitgevoerd. De rechtbank merkt op dat deze situatie zich alleen kan voordoen als komt vast te staan dat (de aannemer van) eiseres niet conform de afgegeven bouwvergunning heeft gebouwd. De bouwvergunning moet immers, gelet op het bepaalde in artikel 44 van de Woningwet, geacht worden te zijn afgegeven in overeenstemming met het Bouwbesluit. Gelet op het feit dat nog niet vaststaat dat eiseres conform de bouwvergunning heeft gebouwd, is de rechtbank van oordeel dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep.
Eiseres heeft niet betwist dat verweerder bevoegd was de last op te leggen. Eiseres heeft wel gesteld dat de dwangsom exorbitant hoog is.
Ingevolge artikel 5:32 derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Verweerder heeft, zoals uit het bestreden besluit blijkt, “als regel” dat de dwangsom op anderhalf maal de begrote kosten van de uitvoering van de aanschrijving wordt vastgesteld. Dit is door verweerder berekend aan de hand van de bouwtekening en de offerte.
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet verwezen heeft naar bekendgemaakt beleid op dit punt en dat beleid over de hoogte van dwangsommen de rechtbank ambtshalve niet bekend is. De rechtbank zal dan ook beoordelen of dit niet in enige beleidsregel neergelegde uitgangspunt van verweerder in dit geval redelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de last betrekking heeft op het vernieuwen van de fundering van vier vervallen panden, waarin zich sociale huurwoningen bevinden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de gemeente eiseres in 1999/2000 niet heeft toegestaan de vervallen panden te slopen en door nieuwbouw te vervangen. Eiseres heeft gesteld dat de ambtenaren haar hadden laten weten niet bereid te zijn een sloopvergunning te verlenen maar eiseres hebben aangespoord tot het renoveren van de panden, kennelijk om de sociale huurwoningen te behouden. Eiseres heeft zich dan ook, zoals ter zitting toegelicht, genoodzaakt gezien tot een aanzienlijke inspanning en tot meer kosten om aan de wens van de gemeente tegemoet te komen. In deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een dwangsom van € 427.500 voor het vernieuwen van de fundering van 4 panden inderdaad onredelijk hoog is. De rechtbank zal het bestreden besluit op dit punt vernietigen.
Ten aanzien van de begunstigingstermijn overweegt de rechtbank het volgende. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat de funderingsvernieuwing voor het einde van de (verlengde) begunstigingstermijn is voltooid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een oordeel over de in het bestreden besluit gegeven begunstigingstermijn.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het betreft de te verbeuren dwangsommen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu eiseres zich niet door een professionele rechtshulpverlener heeft laten bijstaan. Wel dient de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Amsterdam-Centrum) op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 285 te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de te verbeuren dwangsommen;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 285 (zegge: tweehonderd en vijfentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 23 april 2008 door mr. J.J. Bade, voorzitter, en
mrs. B.E. Mildner en Y.A.A.G. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.M. van der Heijden, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Doc: B