ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-1241 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing woonkostentoeslag en schadevergoeding bij gebrek aan onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser had een bijstandsuitkering ontvangen en had op 9 juli 2003 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ten behoeve van zijn woonkosten. Na het uitblijven van de woonkostentoeslag diende de eiser op 10 maart 2004 een klacht in en vroeg hij om schadevergoeding, omdat hij door het gebrek aan deze toeslag dakloos was geworden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van 19 januari 2006, waartegen het beroep was ingesteld, de bezwaren van de eiser ongegrond verklaarde en het eerdere besluit van 3 februari 2005 handhaafde, waarin het verzoek om schadevergoeding was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatig besluit was genomen dat schade had veroorzaakt, en dat de afwijzing van de woonkostentoeslag als een primair besluit moest worden beschouwd. Dit betekende dat het beroep van de eiser zich richtte tegen de gevolgen van een primair besluit dat nog niet onaantastbaar was.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat er geen onrechtmatig besluit was vastgesteld. De rechtbank merkte op dat de eiser in de toekomst mogelijk een nieuw verzoek om schadevergoeding zou kunnen indienen, afhankelijk van de uitkomst van de behandeling van zijn bezwaren tegen de afwijzing van de woonkostentoeslag. De rechtbank besloot geen veroordeling tot vergoeding van griffierecht of proceskosten uit te spreken, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
In het geding met reg.nr. AWB 06/1241 WWB
van:
[eiser] wonende te Amsterdam,
eiser,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.M. Nijman.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 2 maart 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 19 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 1 februari 2008.
2. OVERWEGINGEN
Eiser is met ingang van 9 april 2003 een bijstandsuitkering toegekend. Op 9 juli 2003 heeft eiser een aanvraag voor bijzondere bijstand ten behoeve van zijn woonkosten gedaan. Wegens het uitblijven van de verstrekking van de zogenoemde woonkostentoeslag heeft eiser op 10 maart 2004 bij verweerder een klacht ingediend alsmede een verzoek om schadevergoeding, omdat eiser bij gebreke van de woonkostentoeslag dakloos is geworden, aldus eiser.
Bij besluit van 3 februari 2005 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierbij heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat eiser een aanvraag voor de woonkostentoeslag heeft ingediend, en dat ook overigens niet is gebleken dat in verband met de woonkostentoeslag een onrechtmatig besluit is genomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 3 februari 2005 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat eerst met het bestreden besluit verweerder heeft erkend dat sprake was van een aanvraag om bijzondere bijstand. Ter zitting heeft verweerder in dit verband tevens gesteld dat op deze aanvraag nog geen besluit is genomen.
De rechtbank stelt voorts vast dat het bestreden besluit wel een motivering bevat op grond waarvan de aanvraag om de woonkostentoeslag door verweerder wordt afgewezen. De rechtbank merkt dit deel van het bestreden besluit derhalve aan als een (primair) besluit op de aanvraag, te weten een afwijzing daarvan. Dit betekent dat het beroep van eiser zich richt tegen de gevolgen van een primair besluit, dat nog niet onaantastbaar is.
Thans is de afwijzing van de woonkostentoeslag onaangetast. In dit verband wijst de rechtbank er evenwel op dat het beroepschrift tevens gronden bevat tegen het primaire besluit, zodat het te dien aanzien ten onrechte als beroepschrift is aangemerkt. Nu het door eiser ingestelde rechtsmiddel tevens moet worden opgevat als een bezwaarschrift, zal de rechtbank onder toepassing van artikel 6:15 van de Awb, zorg dragen voor doorzending aan verweerder ter heroverweging.
Een onderzoek naar de rechtmatigheid van het besluit tot afwijzing van de woonkostentoeslag acht de rechtbank in het kader van dit geding dan ook niet aangewezen. Daarmee zou het uitgangspunt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat, alvorens de rechter om een oordeel kan worden gevraagd, eerst in de bezwaarschriftprocedure een heroverweging dient plaats te vinden, tekort worden gedaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat een verzoek tot toepassing van artikel 7:1a van de Awb en daarmee een behandeling in rechtstreeks beroep niet is gedaan.
Onder deze omstandigheden dient de rechtbank in dit geding van de rechtmatigheid van de afwijzing uit te gaan. Bij gebreke van een onrechtmatig besluit zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Ter voorlichting van eiser merkt de rechtbank in dit verband op dat hiermee niet is gezegd dat in een later stadium (bijvoorbeeld na de behandeling van eisers bezwaren tegen de afwijzing van de woonkostentoeslag) geen nieuw verzoek om schadevergoeding zou kunnen worden gedaan.
Gelet op het bovenstaande kan het beroep niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in vergoeding van het betaalde griffierecht, danwel proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan op 3 maart 2008 door mr. C.G. Meeder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Verhoeven, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B