Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 05/2426 AOW
[eiser], wonende te [woonplaats] (Spanje),
eiser,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, zetelend te Amstelveen,
verweerder.
De rechtbank heeft op 11 mei 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 6 april 2005 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 14 februari 2008.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de omstandigheid dat eiser in afwachting was van de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 12 november 2004 inzake zijn verzekeringspositie geen verschoonbare termijnoverschrijding oplevert.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij het niet eens is met de beslissing van verweerder, aangezien er naar zijn mening sprake is van onbehoorlijk bestuur door de Sociale verzekeringsbank die hem tegenstrijdige informatie heeft verstrekt omtrent zijn verzekeringspositie.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder het bezwaar van eiser terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Gelet op het gegeven dat eiser woonachtig is in Spanje, diende verweerder zijn besluit bekend te maken volgens de wijze die wordt voorgeschreven in Verordening (EEG) 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) 1408/71, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (hierna: Verordening 574/72).
Artikel 48 van Verordening 574/72 luidt als volgt:
1. De door elk der betrokken organen genomen definitieve beslissingen worden aan het behandelend orgaan toegezonden. Elk van deze beslissingen dient de rechtsmiddelen en beroepstermijnen van de betrokken wetgeving te vermelden. Na ontvangst van al deze beslissingen geeft het behandelende orgaan hiervan kennis aan de aanvrager in diens eigen taal, zulks door middel van een samenvatting waarbij de bedoelde beslissingen worden gevoegd. De beroepstermijnen gaan eerst in op de datum waarop de aanvrager de samenvatting heeft ontvangen.
2. Tegelijk met de toezending van de in lid 1 bedoelde samenvatting aan de aanvrager, zendt het behandelende orgaan een afschrift aan elk der betrokken organen, onder bijvoeging van een afschrift van de beslissingen van de andere organen.
Gelet op het bepaalde in artikel 48 van Verordening 574/72 dient te worden beoordeeld of verweerder dan wel het Spaanse verbindingsorgaan dient te worden aangemerkt als “behandelend orgaan”. In het laatste geval had verweerder zijn besluit aan het Spaanse verbindingsorgaan dienen te zenden, en zou de bezwaartermijn eerst na doorzending door dit orgaan en ontvangst door eiser gaan lopen.
In artikel 41 van Verordening 574/72 is geregeld welk orgaan als behandelend orgaan dient te worden aangemerkt. Het eerste lid van dit artikel luidt als volgt:
De aanvragen om uitkeringen worden behandeld door het orgaan waaraan zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 36 van de toepassingsverordening zijn gericht of doorgezonden. Dit orgaan wordt ‘het behandelend orgaan’ genoemd.
Artikel 36 is van toepassing op aanvragen om ouderdomsuitkeringen, uitkeringen aan nagelaten betrekkingen en invaliditeitsuitkeringen. Het eerste en tweede lid van dit artikel luiden als volgt:
1. Om in aanmerking te komen voor uitkeringen krachtens de artikelen 40 tot en met 51 van de verordening, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 35 van de toepassingsverordening, is de aanvrager verplicht een aanvraag tot het orgaan van de woonplaats te richten, volgens de voorschriften van de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling. Indien de werknemer of zelfstandige niet aan deze wettelijke regeling onderworpen is geweest, zendt het orgaan van de woonplaats de aanvraag door aan het orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij laatstelijk onderworpen is geweest, zulks onder opgave van de datum waarop de aanvraag werd ingediend. Deze datum wordt beschouwd als de datum waarop de aanvraag bij laatstgenoemd orgaan werd ingediend.
2. Wanneer de aanvrager woont op het grondgebied van een Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of zelfstandige niet onderworpen is geweest, kan hij zijn aanvraag richten tot het orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer of zelfstandige laatstelijk onderworpen is geweest.
Eiser is in mei 2000 naar Spanje verhuisd. Na zijn verhuizing is eiser in Nederland niet meer verzekerd geweest voor de AOW.
Verweerder heeft desgevraagd medegedeeld dat eiser na zijn vertrek uit Nederland in Spanje niet verzekerd is geweest voor ouderdomspensioen. Verweerder leidt dat af uit de omstandigheid dat hij eiser bij brief van 1 december 2003 heeft medegedeeld dat hij een aanvraag bij het Spaanse verbindingsorgaan diende in te dienen als hij verzekerd is geweest in Spanje. Als dat niet het geval was diende eiser het bij die brief gevoegde nationale aanvraagformulier toe te zenden. Eiser heeft voormeld formulier teruggezonden.
De rechtbank is op grond van de hiervoor vermelde feiten van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in Spanje niet verzekerd is geweest.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder moet worden aangemerkt als het behandelende orgaan. Dit betekent dat de bezwaartermijn is gaan lopen vanaf de datum waarop eiser het door verweerder verzonden besluit van 26 februari 2004 heeft ontvangen.
Eisers bezwaarschrift dateert van 1 februari 2005. Voor de rechtbank staat gelet op deze datum vast dat eiser eerst meer dan 6 weken na de ontvangst van het besluit een bezwaarschrift heeft ingediend. Daarbij heeft de rechtbank mede gewicht toegekend aan het feit dat eiser nimmer heeft gesteld dat hij het besluit met (zeer ernstige) vertraging heeft ontvangen. Dit terwijl verweerder eiser uitdrukkelijk heeft verzocht om een toelichting op de overschrijding van de bezwaartermijn te geven.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser het bezwaar pas na afloop van de wettelijke bezwaartermijn heeft ingediend. De reden die eiser voor deze termijnoverschrijding heeft gegeven kan er niet toe leiden dat de termijnoverschrijding als verschoonbaar wordt beoordeeld. Indien eiser de uitspraak van het Gerechtshof van belang vond voor de bezwaarprocedure had hij ook bezwaar op nader aan te vullen gronden kunnen indienen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat eisers beroep ongegrond dient te worden verklaard. De rechtbank kan dus niet oordelen over de inhoud van het geschil.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Het griffierecht dient voor eisers eigen rekening te blijven.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2008 door mr. Th.P.J. de Graaf, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Bremen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B