ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-63 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een staanplaatsvergunning wegens illegale exploitatie door derden

Op 21 februari 2008 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de intrekking van een staanplaatsvergunning voor een bloemenkiosk. Verzoeker, die de kiosk al meer dan dertig jaar exploiteert, had in 2006 toestemming gekregen om tijdelijk een vervanger aan te stellen vanwege gezondheidsproblemen. Echter, de vergunning werd ingetrokken door het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Oud-West, omdat de staanplaats door een derde, [persoon 1], werd geëxploiteerd zonder dat verzoeker de kiosk had verkocht. Verzoeker stelde dat hij niet was gehoord voorafgaand aan het besluit en dat het besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hij voerde aan dat de intrekking van de vergunning een punitieve sanctie was, wat in strijd zou zijn met de rechten die voortvloeien uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was op basis van de Verordening op de straathandel. De rechter concludeerde dat verzoeker in strijd had gehandeld met de voorschriften van de Verordening, aangezien hij de kiosk niet persoonlijk innam en de exploitatie door [persoon 1] niet als vervanging kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van de vergunning niet als bestraffend bedoeld was, maar als een herstelsanctie om een ongewenste situatie te beëindigen. De rechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit van verweerder. De uitspraak werd bekendgemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 08/63 BESLU
tussen:
[verzoeker], wonende te Amsterdam,
verzoeker,
vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp,
en:
het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Oud-West,
verweerder,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger verweerder] en mr. S. Ugur.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft op 7 januari 2008 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Dit verzoek hangt samen met het bezwaar van verzoeker van 7 januari 2008, gericht tegen verweerders beslissing van 21 december 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 12 februari 2008.
2. OVERWEGINGEN
Verzoeker exploiteert een bloemenkiosk op [adres 1] te Amsterdam. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de staanplaatsvergunning van verzoeker ingetrokken wegens illegale verpachting/verkoop van de staanplaats aan derden. Uit onderzoek zou zijn gebleken dat de staanplaats reeds sinds 1 november 2006 volledig voor rekening en risico van [persoon 1] wordt gedreven. Voorts is gebleken dat verzoeker sinds 10 juli 2007 niet meer is ingeschreven in het marktregister. Verweerder heeft verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang gelast de kiosk te verwijderen en de staanplaats per 15 januari 2008 schoon en vrij op te leveren. Bij brief van 8 januari 2008 heeft verweerder desgevraagd meegedeeld het bestreden besluit te schorsen tot twee weken na de behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Verzoeker stelt dat verweerder hem in strijd met artikel 4:8, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorafgaand aan het bestreden besluit niet heeft gehoord. Het besluit is bovendien in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, nu verweerder gehouden was om nadere informatie over de feiten in te winnen.
Voorts stelt verzoeker dat hij de bloemenkiosk al ruim dertig jaar exploiteert en hij eind 2006 van verweerder toestemming heeft gekregen om wegens hartklachten tijdelijk een vervanger aan te stellen die de zware lichamelijke arbeid voor hem zou verrichten en de exploitatie van de kiosk zou waarnemen. Hiervoor heeft hij [persoon 1] benaderd. Verzoeker heeft zijn zaak echter niet aan [persoon 1] verkocht. Hij heeft dus niets verzwegen. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij verweerders brief van 10 juli 2007, waarbij werd meegedeeld dat hij uit het register van de centrale stad was uitgeschreven, wegens onjuiste adressering nooit heeft ontvangen. Ook heeft verzoeker betoogd dat sprake is van een punitieve sanctie en verweerder de strafrechtelijke waarborgen die voortvloeien uit de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 14 en 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) niet in acht heeft genomen.
Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat verzoekers behandelend cardioloog in zijn brief van 23 oktober 2007 heeft geschreven dat verzoeker zijn zaak twee jaar geleden van de hand heeft gedaan. Voorts heeft verweerder een e-mailbericht van 22 maart 2007 overgelegd, waarin wordt beschreven dat verzoeker aan een medewerker van verweerder heeft meegedeeld dat zijn vennoot [persoon 1] in de kiosk staat en hij met [persoon 1] een tweejarig contract heeft dat tot 1 november 2007 loopt. De in deze stukken genoemde situatie wordt bevestigd door het uittreksel van de Kamer van Koophandel van 17 december 2007, waaruit blijkt dat de kiosk sedert 31 januari 2007 wordt gedreven door en voor rekening van [persoon 1]. Voorts is verzoekers ontheffing van de verplichting om de staanplaats persoonlijk in te nemen op 1 november 2007 verlopen. Tenslotte is verzoeker sinds 10 juli 2007 niet meer ingeschreven in het marktregister.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belan¬genafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
De rechter ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en overweegt daartoe als volgt.
Van toepassing is verweerders Verordening op de straathandel 2000 (hierna: de Verordening).
In gevolge artikel 2.1, van de Verordening is het verboden de ambulante handel uit te oefenen zonder bewijs van inschrijving.
In gevolge artikel 7.1, eerste lid, van de Verordening is het verboden zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders op of aan de openbare weg met een kraam buiten de markten een staanplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de
handel zaken of waren te koop aan te bieden.
In gevolge artikel 7.6, eerste lid, van de Verordening dient de vergunninghouder zijn plaats persoonlijk in te nemen. Het tweede lid bepaalt dat het verboden is om een plaats te verpachten.
Op grond van artikel 7.6, vijfde lid in verbinding met artikel 4.3 van de Verordening is het de vergunninghouder verboden zich te doen vervangen. Van dit verbod kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.
Artikel 1.1, zevenentwintigste lid van de Verordening bepaalt dat onder vervanging moet worden verstaan: het in de plaats van vergunninghouder innemen van de vergunde marktplaats teneinde de artikelen van de vergunninghouder te verhandelen gedurende een bepaalde periode in geval van ziekte, vakantie of in geval van een bijzondere omstandigheid.
Ingevolge artikel 9.2, eerste lid, aanhef van de Verordening kan een vergunning, onder meer, worden ingetrokken indien
? onder b: wanneer de vergunninghouder niet meer beschikt over een geldig bewijs van inschrijving;
? onder j: indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nageleefd;
? onder k: wegens overtredingen van de bepalingen van de Verordening.
Vaststaat dat verzoeker over een vergunning beschikt om betreffende staanplaats in te nemen. Niet in geschil is dat verzoeker geruime tijd niet zelf in de kiosk aanwezig is geweest, maar [persoon 1]. De vraag is of sprake is geweest van een op basis van de Verordening door verweerder toegestane vervanging.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, is komen vast te staan dat verweerder aan verzoeker op 12 april 2007 mondeling heeft toegezegd dat verzoeker tot 1 november 2007 ontheffing heeft gekregen van de verplichting tot het persoonlijk innemen van de staanplaats en hij zich tijdelijk mocht laten vervangen. Ter zitting heeft verzoeker meegedeeld dat [persoon 1] de kiosk in betreffende periode voor eigen rekening en risico heeft geëxploiteerd en [persoon 1] verzoeker in ruil daarvoor wekelijks een bedrag van € 350,- heeft betaald. Naar voorlopig oordeel van de rechter betekent dit dat in de periode van 12 april 2007 tot
1 november 2007 in ieder geval geen sprake was van vervanging als bedoeld in artikel 1.1, zevenentwintigste lid van de Verordening. Immers verhandelde [persoon 1] niet de bloemen van verzoeker, maar deed hij dit geheel voor eigen rekening en risico. Daarmee heeft verzoeker in strijd met artikel 7.6, eerste en vijfde lid, van de Verordening gehandeld en was verweerder op grond van artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder j en k van de Verordening bevoegd de staanplaatsvergunning van verzoeker in te trekken. Van deze bevoegdheid heeft verweerder naar het oordeel van de rechter geen onredelijk gebruik gemaakt. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder groot belang heeft mogen hechten aan een eerlijke toedeling van staanplaatsen boven het belang van verzoeker.
Nu verweerder de vergunning reeds op deze grond kon intrekken, zal de rechter verzoekers stelling dat hij de brief van 10 juli 2007 niet heeft ontvangen en hij dus niet in strijd met artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Verordening heeft gehandeld, wat daar verder van zij, onbesproken laten.
Ten aanzien van verzoekers stelling dat sprake is van een punitieve sanctie overweegt de rechter als volgt. De intrekking van een vergunning op de grond dat wettelijke of vergunningsvoorschriften zijn overtreden, heeft het karakter van een herstelsanctie voor zover deze zuiver is gericht op beëindiging van de overtreding dan wel op het voorkomen van herhaling van de overtreding en niet (mede) tot doel heeft om de overtreder leed toe te voegen. In dit geval heeft het bestreden besluit tot doel een situatie te beëindigen die in strijd is met de inhoud en doelstelling van de Verordening.
Zoals hierboven is overwogen, was verzoekers handelwijze in strijd met de inhoud van de Verordening. Voor zover is aangevoerd dat verweerder met een tijdelijke intrekking van de vergunning ook beëindiging van de ongewenste situatie had kunnen bewerkstelligen, zodat de definitieve intrekking in zoverre een punitief (bestraffend) karakter draagt, overweegt de rechtbank het volgende. Het in gebruik laten nemen van een staanplaats door een ander, anders dan in het kader van vervanging, doorkruist een van de doelstellingen van de Verordening. De Verordening beoogt immers, onder meer, een ordelijke en rechtvaardige verdeling van staanplaatsen te garanderen. De achterliggende reden van de intrekking van de vergunning is dan ook, aldus verweerder ter zitting, dat de staanplaats aan de eerstvolgende rechthebbende kan worden toegekend. Een tijdelijke intrekking van de vergunning zou deze doelstelling niet bewerkstelligen.
Het intrekken van de vergunning is naar voorlopig oordeel van de rechter dan ook niet als bestraffend bedoeld en is geen punitieve sanctie, waarop strafrechtelijke waarborgen van toepassing zijn.
Verzoekers stelling dat hij ten onrechte niet is gehoord, vormt naar oordeel van de rechter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Vast staat dat verweerder verzoeker op 11 maart 2008 in de gelegenheid zal stellen zijn bezwaarschrift nader mondeling toe te lichten. Het verzuim een belanghebbende voorafgaand aan het nemen van een besluit te horen kan in beginsel in de bezwaarfase worden hersteld.
Naar voorlopig oordeel van de rechter zal het bestreden besluit in bezwaar in stand kunnen blijven.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat verzoeker in beginsel de staanplaats zou mogen blijven innemen mits hij zich aan alle voorschriften van de Verordening houdt. Gelet op dit standpunt van verweerder, in samenhang met de bijzondere omstandigheden van verzoeker, te weten zijn zeer lange duur van exploitatie, zijn gezondheidsproblemen en afhankelijkheid van de kiosk om in zijn bestaan te voorzien, houdt de rechter het er voor dat verweerder aan verzoeker minstens tot de hoorzitting op 11 maart 2008 de tijd gunt om de kiosk te verwijderen danwel in overleg met verweerder tot een oplossing te komen.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst de voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 21 februari 2008 door mr. J.J. Bade, voorzieningenrechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, de voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
DOC: B