Parketnummer: 13/528395-06
Datum uitspraak: 24 januari 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1979,
wonende op het [adres 1] gedetineerd in het Huis van Bewaring “Lelystad” te Lelystad.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2008.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding. De telastelegging is als bijlage aan het vonnis toegevoegd.
3. Waardering van het bewijs
3.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Verdachte (hierna ook wel aan te duiden als [verdachte]) had een schuld van € 45.000 bij [slachtoffer]. Deze schuld was ontstaan, doordat hij zou zijn beroofd van 1500 gram cocaïne die hij voor [slachtoffer] moest verkopen . [slachtoffer] had [verdachte] te kennen gegeven dat 3 november 2006 de laatste dag was dat hij zijn schuld kon afbetalen en dat er iets met hem zou gebeuren, als hij niet zou betalen. Het lukte [verdachte] niet dit geld tijdig bij elkaar te krijgen.
Op 3 november 2006 was [verdachte], samen met zijn vriend [perso[persoon 1], in het stadsdeelkantoor in de Amsterdamse Poort, waar [persoon 1] zijn paspoort moest ophalen. [verdachte] ging op een gegeven moment weg; hij kon met [persoon 2] in diens auto meerijden. [persoon 2] zette [verdachte] af bij de wasstraat en zag hem richting [adres 3] lopen. Even later kwam ook [persoon 1] naar de wasstraat. [persoon 1] vertrok vervolgens eveneens naar [adres 3] om [verdachte] te treffen.3
Ondertussen kwam [slachtoffer] samen met [pers[persoon 3] [adres 3] uitgelopen. Zij waren bij [p[persoon 4] geweest, aan wie [slachtoffer] zojuist 200 gram cocaïne had verkocht . [slachtoffer] was boos, omdat hij er op had gerekend dat hij een kilo cocaïne aan [persoon 4] zou verkopen. Voor de 200 gram had [slachtoffer] van [persoon 4] € 5600 gekregen.
[slachtoffer] en [persoon 3] liepen richting [adres 4]. [slachtoffer] had een rugzak om met daarin een hoeveelheid cocaïne en een – aanzienlijk – geldbedrag. Zij merkten op een gegeven moment dat twee jongens, naar later bleek [verdachte] en [persoon 1], achter hen gingen lopen. Een van de jongens riep iets in het Engels tegen [slachtoffer]. [slachtoffer] schold de jongens hierop in het Surinaams uit en keek over zijn schouder naar achteren. Toen [slachtoffer] even later opnieuw keek, hoorde [persoon 3] hem in het Surinaams “Rennen!” zeggen.5 Ongeveer tegelijkertijd zag [persoon 3] dat een van de jongens – naar later bleek [verdachte] – iets onder zijn jas had aan de linkerzijde in de broeksband. [verdachte] ging met zijn rechterhand naar zijn linkerzij en pakte vermoedelijk een vuurwapen. [persoon 3] rende richting [adres 6]. [slachtoffer] rende rechtdoor en werd achtervolgd door [verdachte].5
[slachtoffer] rende [adres 4] in. Bij de lift drukte hij op de knoppen, maar de lift was er niet. Inmiddels rende [verdachte] ook de portiek in. [verdachte] had een pistool vast en hield dit omhoog gericht. [slachtoffer] liep door de tussendeur richting de achterdeur van de flat. [verdachte] liep door de tussendeur achter [slachtoffer] aan. Kort daarna trof [verdachte] met een schot uit zijn pistool [slachtoffer] in diens hoofd, waarna [slachtoffer] op de drempel van de achteruitgang voorover viel2. De huismeester van [adres 4] hoorde dit schot.9 Vervolgens pakte [verdachte] de rugzak van [slachtoffer] met daarin het geld en de cocaïne, rende weg en stapte bij [adres 5] bij [persoon 2] in de auto.7 [persoon 1] zat reeds in de auto. Zij reden naar Reigersbos.4
De politie trof korte tijd later op de drempel van de achteruitgang van [adres 4] het levenloze lichaam van [slachtoffer] aan. Zijn hoofd lag in een plas bloed. De achterdeur werd door het lichaam van [slachtoffer] opengehouden. [slachtoffer]’s dood was ingetreden als gevolg van hersenfunctieverlies en weefselschade door een doorschot door het hoofd. Een kogel was het achterhoofd van [slachtoffer] binnengedrongen en had diens hoofd via de zijkant weer verlaten. Vervolgens was de kogel door de glazen achterdeur gegaan. Aangezien zowel de perforatie in het achterhoofd van het slachtoffer als de perforatie in de glazen deur op een hoogte van 165 centimeter werden gemeten, is sprake geweest van een horizontaal schot. Op de plaats van het delict werden een huls en een kogel gevonden. De huls blijkt afkomstig te zijn van een pistoolpatroon kaliber 9 mm Parabellum, merk Fiocchi, en is vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool. De kogel is zeer waarschijnlijk van het kaliber 9 mm Parabellum en kan hebben behoord tot een patroon van het merk Fiocchi.
3.2
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde:
op 3 november 2006 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer] door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde:
op 3 november 2006 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Verklaring verdachte
Verdachte verklaart ter terechtzitting, bij de rechter-commissaris en in zijn tweede verhoor bij de politie, als volgt. Hij zou op 3 november 2006 van medeverdachte [persoon 5] een tip hebben gekregen voor een nog diezelfde dag te plegen ripdeal, waarbij twee Afrikaanse mannen beroofd konden worden van een tas met cocaïne. [persoon 5] zou hiervoor ook het wapen hebben geleverd. Verdachte zou die ripdeal samen met [persoon 1] uitvoeren. Verdachte verklaart dat hij niet heeft geweten dat het bij de ripdeal niet om Afrikaanse mannen, maar om [slachtoffer] ging. Ook tijdens de uitvoering van de ripdeal, terwijl hij [slachtoffer] achterna rende, zou hij [slachtoffer] niet hebben herkend. Vervolgens zou in de portiek van de flat het pistool min of meer per ongeluk zijn afgegaan. Doordat [slachtoffer] in de portiek - zonder om te kijken - met zijn arm naar achteren zwaaide, viel het pistool bijna. Toen verdachte het wapen oppakte, althans opving, ging het af. Pas op de terugweg in de auto bij [persoon 2] zou hij erachter zijn gekomen dat hij [slachtoffer] had neergeschoten.
De rechtbank acht delen van deze verklaring over de gebeurtenissen van 3 november 2006 niet geloofwaardig en verwerpt deze lezing van de gebeurtenissen, voor zover deze uitgaat van het ontbreken van voorbedachte rade, het niet herkennen van [slachtoffer] en de rol die medeverdachten [persoon 1] en [persoon 5] bij het gebeuren hebben gespeeld. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
• Verdachte verklaart pas in tweede instantie over de gebeurtenissen zoals hierboven beschreven. In eerste instantie verklaart verdachte bij de politie dat hij van [persoon 5] een pistool aan [slachtoffer] moest geven en dat hij, in plaats van het pistool te overhandigen, [slachtoffer] heeft geschoten, omdat hij bang was dat [slachtoffer] hem iets met het pistool zou aandoen vanwege zijn schuld van € 45.000.2 In het tweede verhoor bij de politie verwerpt verdachte deze uitleg van de gebeurtenissen en verklaart hij zoals hierboven beschreven. De rechtbank constateert dat verdachte niet consistent verklaart over hetgeen zou zijn voorgevallen, en kan dus niet zonder meer afgaan op hetgeen hij over zichzelf en zijn medeverdachten vertelt.
• Het dossier bevat – behoudens de verklaring van verdachte zelf - geen enkele aanwijzing dat verdachte het pistool samen met [persoon 1] van [persoon 5] in een berging overhandigd heeft gekregen, kort voor de fatale gebeurtenissen. Het dossier bevat daarentegen wel aanwijzingen dat [persoon 1] rond die tijd op een andere plek in de wijk bezig was met het leveren van heroïne aan [persoon 6]. De historische telefoongegevens van [persoon 1] ondersteunen dit.
• Het is niet aannemelijk dat verdachte [slachtoffer] niet herkende bij de achtervolging en het doodschieten. Uit de verklaringen van [persoon 3] blijkt dat [slachtoffer] in ieder geval twee keer achterom heeft gekeken, toen hij merkte dat [verdachte] achter hem liep. Zou het al zo zijn geweest dat verdachte, zoals hij zelf verklaart, in de veronderstelling was dat hij twee Afrikaanse mannen volgde, dan zou hij [slachtoffer] in ieder geval toen herkend moeten hebben. Verdachte heeft immers verklaard dat hij een aantal malen voor [slachtoffer] diensten heeft verricht.
• Indien het pistool na een vallende beweging per ongeluk is afgegaan, zou de kogel schuin omhoog moeten zijn gegaan om [slachtoffer] in het hoofd te kunnen raken. Bewezen is echter dat het om een horizontaal schot gaat, van dichtbij afgevuurd. Bovendien blijkt uit de getuigenverklaring van [persoon 7] dat verdachte de portiek binnen komt rennen met in zijn geheven hand een pistool.
Voorbedachte rade
De officier van justitie is niet overtuigd van kalm beraad en rustig overleg van de zijde van het slachtoffer, en vordert vrijspraak voor het primair telastegelegde. Ook de raadsman van verdachte bepleit dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het met voorbedachte rade om het leven brengen van [slachtoffer]. De rechtbank acht voorbedachte rade wel wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het volgende.
• Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij een grote schuld had bij [slachtoffer], te weten €45.000, en dat [slachtoffer] dit bedrag uiterlijk 3 november 2006 terug wilde hebben. De rechtbank heeft geen reden aan de verklaring van verdachte over het bestaan van deze schuld te twijfelen, nu verdachte alleen zichzelf hiermee belast. Verdachte was er niet in geslaagd dit geld tijdig bij elkaar te krijgen en had dus een sterk motief om [slachtoffer] uit de weg te ruimen.
• Het dossier bevat, zoals gezegd, geen aanwijzing dat verdachte het pistool samen met [persoon 1] van [persoon 5] in een berging overhandigd heeft gekregen, kort voor de fatale gebeurtenissen. In aanmerking dient te worden genomen dat de vriendin van verdachte, [perso[persoon 8], bij de politie heeft verklaard dat verdachte op 3 november 2006 tegen haar heeft gezegd dat hij zijn pistool bij zich had. Bij de rechter-commissaris verklaart [persoon 8] nog dat verdachte had gezegd dat hij niet bang was voor een afspraak (met een Afrikaanse man), omdat hij een pistool bij zich had. Op basis van het voorgaande gaat de rechtbank er van uit dat verdachte het wapen waarmee hij later [slachtoffer] zou doodschieten, niet pas vlak voor de fatale gebeurtenissen onder zich had, maar al in een eerder stadium.
• De wijze waarop het fatale schot is gelost, duidt op een liquidatie in koelen bloede. Verdachte had een geladen pistool gericht op [slachtoffer], zo blijkt uit de verklaring van [persoon 8]10. De kogel is op korte afstand (vanuit de centrale hal) afgevuurd op het achterhoofd van [slachtoffer] en had een zuiver horizontale baan op 165 cm hoogte. De rechtbank acht het uitgesloten dat een dergelijk schot gelost kan worden bij een opvangbeweging van een vallend pistool, zoals verdachte zelf verklaart.
Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte geen andere oplossing meer heeft gezien voor zijn geldprobleem dan zijn schuldeiser uit de weg te ruimen. Verdachte had opzet op de dood van [slachtoffer] en is hiertoe na kalm beraad en rustig overleg met zichzelf overgegaan. Dat dit kalm beraad en rustig overleg wellicht door angst werd ingegeven, doet hieraan niets af.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 subsidiair en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer]. Uit de feiten blijkt dat [slachtoffer] de laatste minuten van zijn leven in doodsangst moet hebben verkeerd. Verdachte heeft [slachtoffer] in koelen bloede met een pistool door het achterhoofd geschoten, waardoor [slachtoffer] op 34-jarige leeftijd van zijn leven is beroofd. Hoeveel leed de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt en hoezeer hij wordt gemist, onderstrepen de slachtofferverklaring van zijn broer [benadeelde partij] alsmede diens verklaring en die van een andere broer, ter terechtzitting afgelegd. Verdachte verkeerde in geldnood en mogelijk is hij omwille van zijn schuld bedreigd. Verdachte heeft echter gekozen voor de slechtst denkbare uitweg, namelijk het doden van zijn schuldeiser. De moord is op klaarlichte dag gepleegd en veel bewoners van de wijk zijn getuige geweest van de gebeurtenissen vooraf, tijdens en na de moord. De dood van [slachtoffer] heeft vervolgens veel onrust in de wijk veroorzaakt. Dit blijkt onder meer uit het feit dat buurtbewoners een man van wie zij per abuis meenden dat hij de dader was, in elkaar hebben geslagen. De moord heeft eraan bijgedragen dat de veiligheidsgevoelens in Amsterdam Zuidoost verder zijn afgenomen.
Verdachte heeft geen justitiële documentatie. Gezien de aard van het delict, moord, is dit gegeven niet van invloed op de strafmaat. Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank ten slotte ten nadele van de verdachte mee dat zij, in tegenstelling tot de officier van justitie, de voorbedachte rade wel bewezen acht.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezengeachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8.078. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is geen rechtstreekse schade als gevolg van de bewezengeachte feiten. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
moord
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende op het adres [adres 2], toe tot een bedrag van € 8.078 (achtduizendachtenzeventig euro).
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde partij] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen de som van € 8.078 (achtduizendachtenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 70 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter,
mrs. W.F. Korthals Altes en J.L. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Loots, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2008.
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 november 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade R.
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of
meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer] in/door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
(art. 289/287 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 3 november 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] in/door het hoofd geschoten, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd
gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
diefstal van een rugzak/rugtas (met daarin vermoedelijk verdovende middelen
en/of geld), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering
van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij
betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s)
straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
(art. 288 Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 3 november 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een rugzak/rugtas en/of een hoeveelheid geld
en/of een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) achter die
[slachtoffer] is/zijn aangerend en/of een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht
en/of die [slachtoffer] in/door het hoofd heeft/hebben geschoten, althans in de
richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is
overleden;
(art. 312 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 3 november 2006 te Amsterdam een wapen van categorie III,
te weten een vuurwapen, en/of munitie van categorie III (of II), voorhanden
heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.