ECLI:NL:RBAMS:2008:BG1512

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-528423-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte wegens gebrek aan bewijs in moordzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 3 november 2006 betrokken zou zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] in Amsterdam, heeft de rechtbank Amsterdam op 24 januari 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] niet geloofwaardig was, waardoor de rol van de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, waaronder moord en diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [medeverdachte 1] inconsistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid van de verdachte bij de gebeurtenissen op de fatale dag vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk was, aangezien de feiten niet bewezen waren. De uitspraak is gedaan na beraadslaging op de terechtzitting van 10 januari 2008, waarbij de rechtbank de gewijzigde telastelegging in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/528423-06
Datum uitspraak: 24 januari 2008
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1985,
wonende op het [adres 1], gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting is gewijzigd. De gewijzigde telastelegging is als bijlage aan het vonnis toegevoegd.
2. Voorvragen
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht - met de officier van justitie - de onder 1 primair en subsidiair en 2 telastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht- anders dan de officier van justitie- het onder 1 meer subsidiair telastegelegde feit eveneens niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 1] over de rol van verdachte bij de gebeurtenissen op 3 november 2006 die leidden tot de dood van [slachtoffer], onvoldoende consistent en geloofwaardig zijn.
[medeverdachte 1] legt verschillende, elkaar uitsluitende, verklaringen bij de politie af. In eerste instantie verklaart [medeverdachte 1] dat hij van medeverdachte [medeverdachte 2] een wapen aan [slachtoffer] moest overhandigen, maar dat hij in plaats daarvan [slachtoffer] neerschoot omdat hij bang was dat deze hem anders iets zou aandoen. Over de betrokkenheid van verdachte verklaart [medeverdachte 1] dan niets. In zijn tweede verhoor bij de politie verklaart [medeverdachte 1] iets heel anders, namelijk dat hij samen met verdachte een ripdeal zou gaan plegen op twee Afrikaanse mannen, na een tip van medeverdachte [medeverdachte 2], inhoudende dat deze mannen een tas met cocaïne bij zich zouden hebben. [medeverdachte 2] zou ook het wapen voor deze ripdeal aan [medeverdachte 1] en verdachte hebben geleverd. Aan deze verklaring houdt [medeverdachte 1] vast bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting.
Voorts is de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij tijdens de uitvoering van de ripdeal in de veronderstelling bleef dat het om Afrikaanse mannen ging en [slachtoffer], voor wie hij diensten had verricht en die hij kende, niet herkende, niet geloofwaardig, temeer daar [medeverdachte 1] volgens zijn eigen verklaring die dag een schuld van € 45.000 aan [slachtoffer] moest terug betalen.
Ten slotte acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 1] zeer kort voor de zogenaamde ripdeal samen met verdachte een wapen in ontvangst heeft genomen van [medeverdachte 2] in de berging van de [adres 1]. Dit blijkt ook verder nergens uit het dossier. Bovendien bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte rond die tijd op een andere plek in de wijk bezig was met het leveren van heroïne aan [persoon 1]. De historische telefoongegevens van verdachte ondersteunen dit.
Met het wegvallen van de verklaring van [medeverdachte 1] kan de rol van verdachte bij de gebeurtenissen op 3 november 2006 niet wettig en overtuigend bewezen worden.
De rechtbank komt - anders dan de officier van justitie - op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van de benadeelde partij
Nu de telastegelegde feiten niet bewezen zijn, is de benadeelde partij [benadeelde partij] in haar vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan die slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter,
mrs. W.F. Korthals Altes en J.L. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Loots, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2008.
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 november 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een
of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, die [slachtoffer] in/door het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
(art. 289/287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 november 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] in/door het hoofd geschoten, tengevolge
waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd
gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
diefstal van een rugzak/rugtas (met daarin vermoedelijk verdovende middelen),
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit
voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of
het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
(art. 288 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 3 november 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een rugzak/rugtas en/of een hoeveelheid geld
en/of een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan,
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere
deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) achter die
[slachtoffer] is/zijn aangerend en/of een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht
en/of die [slachtoffer] in/door het hoofd heeft/hebben geschoten, althans in de
richting van die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is
overleden;
(art. 312 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 3 november 2006 te Amsterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III (of II), te
weten een vuurwapen, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
(art. 26 Wet wapens en munitie)
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.