ECLI:NL:RBAMS:2008:BG0989

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
407302 / KG ZA 08-1727 NB/MB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot uitbetaling van civiel beslagtegoed na strafrechtelijk beslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, hebben eiseressen, bestaande uit een besloten vennootschap en een natuurlijke persoon, een kort geding aangespannen tegen de Postbank N.V. De eiseressen vorderden betaling van een bedrag van € 101.183,45, dat in beslag was genomen in het kader van een civiele procedure. Dit bedrag was eerder onderworpen aan een strafrechtelijk beslag, dat inmiddels was opgeheven. De eiseressen stelden dat de Postbank op grond van artikel 477 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verplicht was om het beslagtegoed aan de deurwaarder uit te betalen, nu het strafrechtelijke beslag was opgeheven en zij beschikten over een executoriale titel.

De Postbank voerde verweer en stelde dat zij niet wist aan wie zij het bedrag moest uitbetalen, aangezien er een curator betrokken was in het faillissement van een derde, [persoon 1], die eerder betrokken was bij de zaak. De Postbank beriep zich op artikel 6:37 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om betaling op te schorten indien er redelijke twijfel bestaat over de rechthebbende. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de Postbank, als derde-beslagene, verplicht was om de gelden aan de deurwaarder uit te keren, ongeacht de twijfels over de rechthebbende.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen gegronde reden was voor de Postbank om niet aan haar betalingsverplichting te voldoen. De rechter oordeelde dat de curator niet als rechthebbende kon worden aangemerkt, aangezien er geen faillissement van de rekeninghouder was en de eiseressen onweersproken hadden gesteld dat [persoon 1] niet met de rekeninghouder kon worden vereenzelvigd. De voorzieningenrechter heeft de Postbank veroordeeld tot betaling van het bedrag aan de deurwaarder van de eiseressen, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de Postbank in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 407302 / KG ZA 08-1727 NB/MB
Vonnis in kort geding van 16 oktober 2008
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1].,
gevestigd te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer,
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen bij dagvaarding van 24 september 2008
advocaat mr. E.A. Boitelle te IJmuiden,
tegen
de naamloze vennootschap
POSTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 3 oktober 2008 hebben eiseressen, verder gezamenlijk ook (in vrouwelijk enkelvoud) [eiseressen], en afzonderlijk [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2], na wijziging van eis, als na te melden, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder de Postbank, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van [eiseressen]:
- [eiseres sub 2] voornoemd;
- mr. A.G. Moeijes, advocaat, kantoorgenoot van mr. Boitelle, voornoemd.
Aan de zijde van de Postbank:
- mr. M.B.S. Brinkman, bedrijfsjurist ad interim;
- mr. H. Ouled Ali, advocaat.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. [eiseres sub 2] is (mede) aandeelhoudster in de houdstermaatschappij van [eiseres sub 1] [eiseres sub 2] is in verband met financiële problemen van [eiseres sub 1] in contact gekomen met [per[persoon 1]. [persoon 1] bood zich via advertenties in de krant aan als saneerder van in moeilijkheden verkerende bedrijven. In het kader van een beoogde sanering van [eiseres sub 1] heeft [eiseres sub 2] op 3 oktober 2007 een bedrag van € 112.000,- overgemaakt naar bankrekeningnummer [nummer], ten name van de commanditaire vennootschap [persoon 2], [persoon 3], [oersoon 4]. [persoon 1] is inmiddels (persoonlijk) failliet verklaard.
2.2. Bij vonnis van 9 januari 2008 van deze rechtbank, zijn de commanditaire vennootschap [persoon 2], [persoon 3], [oersoon 4] en de gelijknamige Stichting (verder gezamenlijk ook ABS) hoofdelijk veroordeeld om een bedrag van € 174.000,- in hoofdsom te betalen aan [eiseressen].
2.3. Volgens een verklaring van de Postbank 22 januari 2008 is op 12 oktober 2007 strafrechtelijk beslag gelegd ten laste van ‘[persoon 2]-[persoon 3]-[oersoon 4]’ te Amsterdam, en heeft dit beslag doel getroffen voor een bedrag van € 101.183,45.
2.4. Op 23 januari en 25 januari 2008 heeft [eiseressen] uit hoofde van het onder 2.2 genoemde vonnis ten laste van ABS executoriaal beslag gelegd onder de Postbank.
2.5. Op 7 maart 2008 heeft de Postbank een verklaring als bedoeld in art. 476a Rv afgegeven inzake het onder 2.4 vermelde beslag, inhoudend dat het getroffen bedrag, exclusief het door het strafrechtelijk beslag getroffen saldo, nihil bedraagt.
2.6. Bij brief van 19 juni 2008 heeft het Openbaar Ministerie aan de curator in het faillissement van [persoon 1], voor zover hier van belang, het volgende meegedeeld:
“Hierbij deel ik u mede dat het strafrechtelijkbeslag op de postbankrekening [nummer] wordt opgeheven. De teruggave geschiedt aan u, de curator van de heer (…) [persoon 1].”
In een brief van dezelfde datum aan de Postbank is vermeld ‘dat het in strafrechtelijk beslag genomen gelden (…) mag worden teruggegeven aan (de) Curator’.
2.7. Bij brief van 7 augustus 2008 heeft de curator aan de Postbank onder meer het volgende meegedeeld:
“Evident is dat door de beslissing van de officier dat teruggave van het in strafrechtelijk beslag genomen goed dient te geschieden aan de faillissementsboedel, tot uitdrukking komt dat het beslagen goed toebehoort aan de gefailleerde boedel en goederenrechtelijk daarvan eigendom is. Daar waar goederenrechtelijke aanspraken boven obligatoire aanspraken gaan, kan daarin geen reden gelegen zijn om niet tot vrijgave over te gaan.”
2.8. Op 5 september 2008 heeft Brinkman, bedrijfsjurist a.i. bij de Postbank, per e-mail aan [eiseressen] meegedeeld van de officier van justitie te hebben vernomen dat het strafrechtelijk beslag is opgeheven en dat de officier van justitie niet bekend was met het civielrechtelijke beslag. In deze e-mail staat verder onder meer: “Officier van Justitie weet ook niet aan wie nu uitbetaald dient te worden.”
2.9. Bij brief van 5 september 2008 heeft de curator aan de Postbank verzocht om hem de (niet-geanonimiseerde) beslagstukken (inzake het civielrechtelijke beslag) toe te zenden, bij gebreke waarvan de curator de rechter-commissaris een machtiging zal vragen om de Postbank in rechte te betrekken. De Postbank heeft aan dat verzoek niet voldaan, omdat de beslaglegger tegen het verstrekken van niet-geanonimiseerde gegevens bezwaar had. In de brief staat ook dat [persoon 1] inmiddels is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar waarbij hij onder meer in verband werd gebracht met pretense advocatenkantoren.
2.10. Op 9 september 2008 heeft [deurwaarder 1] (verder: de deurwaarder) op verzoek van [eiseressen] de Postbank gesommeerd om het beslagtegoed aan de deurwaarder over te maken, met verwijzing naar artikel 477a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.11. Bij (fax)brief van 12 september 2008 heeft De Postbank aan [eiseressen] laten weten dat zij haar betalingsverplichting opschort op grond van artikel 6:37 van het Burgerlijk Wetboek, omdat zij niet zou kunnen bepalen aan wie zij rechtsgeldig dient uit te betalen.
2.12. In een brief van 22 september 2008 heeft de raadsman van de Postbank de curator reeds op de hoogte gesteld van het feit dat op 3 oktober 2008 het onderhavige kort geding plaats vindt en bij brief van 23 september 2008 heeft de raadsman van de Postbank aan de curator gevraagd hem nader te informeren waarop deze baseert dat [persoon 1] te vereenzelvigen is met de commanditaire vennootschap ABS, op naam van wie de rekening staat waarop beslag is gelegd.
2.13. Bij brief van 25 september 2008 heeft de curator aan (de raadsman van) de Postbank meegedeeld dat hij niet inziet wat een kort gedingprocedure zou kunnen bewerkstelligen en dat de omstandigheid dat het Openbaar Ministerie heeft bevestigd dat de gelden aan [persoon 1] toebehoren voldoende zou moeten zijn om deze aan de curator uit te betalen. Verder staat in de brief dat de curator de Postbank in rechte zal betrekken, indien alsnog tot betaling aan de beslaglegger over gegaan zal worden.
3. Het geschil
3.1. [eiseressen] vordert thans, na wijziging van eis, veroordeling van de Postbank tot betaling aan [eiseressen], althans aan de beslagleggende deurwaarder, van het bedrag van € 101.183,45, alsmede tot vervangende schadevergoeding die zij in geval van niet nakoming daarvan verschuldigd zal zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van de Postbank in de proceskosten.
3.2. [eiseressen] heeft ter toelichting op haar vordering, samengevat, het volgende gesteld. De Postbank is op grond van art. 477 lid 1 Rv verplicht om de in beslaggenomen gelden aan de deurwaarder uit te betalen. Het strafrechtelijke beslag is opgeheven en [eiseressen] beschikt over een executoriale titel, zodat het bestaan en de omvang van de vordering evident zijn. Er is geen enkele rechtsgrond waarop de curator in het faillissement van [persoon 1] recht zou kunnen hebben op financiële tegoeden van ABS. Er is immers geen reden om [persoon 1] met deze rechtspersonen te vereenzelvigen, noch is hij bestuurder of vennoot van ABS, al heeft hij zich in het verleden, bij zijn oplichtingspraktijken, wel als zodanig voorgedaan.
De officier van justitie heeft niet de bevoegdheid om te bepalen aan wie de tegoeden van ABS moeten worden uitgekeerd. Hij kan zich ook niet beroepen op art. 116 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in dat kader, aangezien er geen afstandsverklaring van ABS bestaat. Er is ook geen grond om de betaling op te schorten. [eiseressen] heeft een spoedeisend belang bij het ter beschikking komen van het in beslag genomen bedrag. Bovendien is het rechtstreeks van haar afkomstig. Het zou niet redelijk zijn als bij elkaar geroofd geld aan de curator in het faillissement van de oplichter zou moeten worden betaald.
3.3. De Postbank voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseressen] heeft zich primair beroepen op artikel 477 lid 1 Rv. Dit artikel luidt als volgt:
“De derde-beslagene die overeenkomstig het vorige artikel verklaring heeft gedaan, is verplicht de volgens deze verklaring verschuldigde geldsommen aan de deurwaarder te voldoen en de verschuldigde goederen of af te geven zaken te zijner beschikking te stellen.”
De derde beslagene is in dit geval de Postbank. Zij heeft de bedoelde verklaring afgegeven op 7 maart 2008 (2.5). Weliswaar staat in die verklaring dat het getroffen bedrag ‘nihil’ bedraagt, maar nu het strafrechtelijke beslag is ingetrokken, is het uitgangspunt dat het civielrechtelijke beslag doel heeft getroffen voor een bedrag van € 101.183,45.
4.2. De Postbank heeft als verweer met name aangevoerd dat zij de getroffen gelden op dit moment niet wenst af te dragen, omdat zij niet weet wie de rechthebbende is, [eiseressen] of de curator, en dat zij als derde-beslagene niet in achterliggende geschillen dient te worden betrokken waardoor zij op kosten wordt gejaagd. Volgens de Postbank kan zij de betaling opschorten op grond van art 6:37 BW. Dit artikel houdt in dat de schuldenaar bevoegd is de nakoming op te schorten, indien hij op redelijke gronden twijfelt aan wie de betaling moet geschieden.
Nu in art. 477 lid 1 Rv is bepaald dat de derde-beslagene verplicht is om de gelden die door het beslag zijn getroffen aan de deurwaarder uit te keren, gaat dit verweer van de Postbank niet zonder meer op.
4.3. Mogelijk zou een beletsel voor uitbetaling kunnen zijn dat nog sprake is van andere beslagen. Dit is thans niet het geval, aangezien het strafrechtelijk beslag is opgeheven. Dit is ook door het Openbaar Ministerie met zoveel woorden bevestigd (2.6). De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt akkoord te gaan met afgifte van de gelden aan de curator. In de brief van 19 juni 2008 aan de curator is daarover vermeld ‘de teruggave geschiedt aan u, curator’ en in de brief aan de Postbank van diezelfde datum staat dat het bedrag aan de curator ‘mag worden teruggegeven.’ Dit kan worden opgevat als een last tot teruggave. Het is echter niet zo dat deze last zonder meer de uitbetaling op grond van het civielrechtelijke beslag in de weg staat.
Aannemelijk is, gezien de onder 2.8 aangehaalde e-mail van de Postbank, dat de officier van justitie ten tijde van het schrijven van deze brieven niet met het civielrechtelijke beslag bekend was. Mogelijk had de officier van justitie anders beslist als dat wel het geval was geweest.
4.4. Niet is komen vast te staan dat en op welke grond de curator als rechthebbende op de gelden aangemerkt zou kunnen worden. Van een faillissement van de rekeninghouder zelf is immers geen sprake. [eiseressen] heeft onweersproken gesteld dat [persoon 1] niet met de rekeninghouder kan worden vereenzelvigd en dat hij evenmin vennoot/bestuurder is van ABS. Dat is ook overigens niet gebleken.
De curator is ter zitting niet verschenen. Ook heeft hij geen nadere toelichting verzonden, op grond waarvan een ander licht op deze kwestie geworpen zou kunnen worden. Vooralsnog kan er dan ook van uit worden gegaan dat er geen grond is om de curator als rechthebbende op het beslagtegoed aan te merken. Dat een situatie als bedoeld in art. 116 lid 2 Sv en volgende hier aan de orde zou zijn is evenmin gesteld of gebleken. Vooralsnog is er dan ook geen gegronde reden voor de Postbank om niet aan haar betalingsverplichting te voldoen, of deze op te schorten.
4.5. [eiseressen] heeft bij haar vordering een spoedeisend belang, aangezien zij over de gelden dient te kunnen beschikken ten behoeve van haar bedrijfsvoering. Dat sprake zou zijn van een onaanvaardbaar restitutierisico heeft [eiseressen] gemotiveerd weersproken. Bovendien gaat het hier niet om een ‘gewone’ geldvordering, maar om afgifte van in beslag genomen gelden. Het ligt niet in de rede om deze afgifte op grond van een eventueel restitutierisico af te wijzen.
4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de Postbank dient te voldoen aan haar wettelijke verplichting op grond van art. 477 lid 1 Rv en dat vordering van [eiseressen] zal worden toegewezen. Overeenkomstig art. 477 Rv, zal het beslagtegoed moeten worden voldaan aan de deurwaarder. De Postbank zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4.7. Het bedrag ter voldoening waarvan de Postbank wordt veroordeeld geldt als voorschot op en ter verrekening met hetgeen zij ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. Veroordeelt de Postbank om, na de betekening van dit vonnis, aan de deurwaarder van [eiseressen] genoemd in het exploot van 9 september 2008 ([deurwaarder 1]) te betalen een bedrag van € 101.183,45 (honderd één duizend honderd drieëntachtig euro en vijfenveertig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
5.2. Veroordeelt de Postbank in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van [eiseressen] begroot op:
– € 85,44 aan explootkosten,
– € 2.225,- aan vastrecht en
– € 816,- aan salaris advocaat.
5.3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2008.?