Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorziening
in het geding met reg.nr. AWB 08/2315 WAV
De Amstel Club B.V., handelend onder de naam [onderneming], verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde],
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,
gemachtigde: mr. A. van Aalst, ambtenaar op verweerders ministerie.
1. Bij besluit van 8 april 2008 heeft verweerder verzoekster een bestuurlijke boete opgelegd van € 16.000,-- wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en 5:20 van de Awb. Hiertegen heeft verzoekster op 8 mei 2008 een bezwaarschrift ingediend. Bij verzoekschrift van 11 juni 2008 is verzocht om bij wijze van een voorlopige voorziening de werking van het besluit van 8 april 2008 te schorsen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2008. Verzoekster is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
3. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient allereerst te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. In het kader van deze belangenafweging speelt een rol de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
2. Verweerder heeft aan verzoekster een boete opgelegd van € 16.000,-- en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Bij de onderneming aan het [adres] is arbeid verricht door een vreemdeling [vreemdeling], met de Pakistaanse nationaliteit. Verzoekster was niet in het bezit van de vereiste tewerkstellingsvergunning. Daarnaast was een andere persoon schoonmaakwerkzaamheden aan het verrichten. Verzoekster heeft niet de toezichthouder binnen de gestelde termijn de medewerking op grond van artikel 5:20 van de Awb verleend bij de vaststelling van de identiteit van deze persoon. Verzoekster heeft er niet alles aan gedaan om de overtreding te voorkomen. Er is geen reden de boete niet op te leggen dan wel te matigen, aldus verweerder.
3. Verzoekster wenst te bewerkstelligen dat het besluit waarbij de boete is opgelegd wordt geschorst. Zij meent dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorziening. Ook meent zij dat er sprake is van onrechtmatige besluitvorming.
4. De voorzieningenrechter ziet zich, zoals ter zitting aan de orde is gesteld, allereerst gesteld voor de vraag of sprake is van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
5. Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorziening. In dit verband heeft zij onder andere loonkostenoverzichten 2007 en 2008 overgelegd en toegelicht dat vanwege de gezondheidssituatie van de bestuurder, enig aandeelhouder, [bestuurder], die lijdt aan darmkanker, hoge personeelskosten zijn gemaakt om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Verzoekster en [bestuurder] hebben er thans belang bij om de reserves van het bedrijf niet te hoeven aanspreken. Het boetebedrag is hoog. Het onttrekken van een dergelijk bedrag aan de liquide middelen is vanuit het oogpunt van een gezonde bedrijfsvoering niet wenselijk, aldus verzoekster. Ook zullen bepaalde investeringen niet kunnen worden gedaan als de boete moet worden betaald.
6.1. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wav in verband met de invoering van bestuursrechtelijke handhaving (Wet bestuurlijke boete arbeid vreemdelingen; TK 2003-2004, 29 523, nr. 3) komt naar voren dat de doelstelling van de bestuurlijke boete als de onderhavige het bestrijden van illegale tewerkstelling is door middel van een “lik op stuk beleid”. Om die reden is geen afwijking gegeven van hetgeen in artikel 6:16 van de Awb is neergelegd.
Dat betekent dat het instellen van bezwaar of beroep geen schorsende werking heeft. Hierbij heeft de wetgever het van belang geacht dat de belanghebbende de door hem betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, terugkrijgt, indien hangende bezwaar of beroep blijkt dat een boete ten onrechte is opgelegd.
6.2. Gelet op het voorgaande wordt in een zaak als de onderhavige in beginsel niet snel aangenomen dat een spoedeisend belang aanwezig is. Indien een belanghebbende als verzoekster van mening is dat er wel degelijk een spoedeisend belang bestaat om de boete hangende bezwaar niet te voldoen, zal in ieder geval gemotiveerd gesteld moeten worden dat betaling van de boete tot ernstige problemen zal leiden en zal een dergelijke stelling ook met stukken onderbouwd moeten worden. Bij de beoordeling van die stellingen en stukken dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter anderzijds niet uit het oog te worden verloren dat besluiten als het onderhavige ambtshalve genomen belastende beschikkingen zijn waarbij punitieve boetes van aanzienlijke omvang worden opgelegd. De eisen die gesteld worden aan stellingen en stukken ter onderbouwing van de gestelde spoedeisendheid mogen, gelet daarop, niet dusdanig hoog zijn dat een (voorlopige) materiële beoordeling van het geschil door de voorzieningenrechter volstrekt onmogelijk wordt gemaakt.
7. Vastgesteld wordt dat de door verzoekster overgelegde financiële stukken uitsluitend betrekking hebben op de gemaakte loonkosten van de onderneming en op de kosten van een aantal investeringen. Een totaal overzicht van de financiële situatie waarin het bedrijf verkeert, ontbreekt echter. Zo zijn er geen omzet- en winstgegevens van de onderneming voorhanden. Verzoeksters gemachtigde weerspreekt dit niet. Onder deze omstandigheden kan niet worden beoordeeld of betaling van de opgelegde boete een financiële noodsituatie tot gevolg zal hebben op grond waarvan een spoedeisend belang kan worden aangenomen bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster erkent ook dat haar onderneming niet in een financiële noodsituatie verkeert. Het is een gezonde onderneming. Zij meent evenwel dat de gezondheidssituatie van de directeur, enig aandeelhouder, [bestuurder], in samenhang met hetgeen zij heeft aangevoerd in rechtsoverweging 3, zou moeten worden betrokken bij de beoordeling van het spoedeisend belang van de gevraagde voorziening.
Gelet op de aangevoerde omstandigheden acht de voorzieningenrechter de wens van verzoekster om reeds in dit stadium van het geschil een (voorlopig) rechterlijk oordeel te verkrijgen op zichzelf genomen zonder meer invoelbaar en begrijpelijk. Niettemin kan niet uit het oog worden verloren dat de Memorie van Toelichting bij de Wav en de jurisprudentie inzake het spoedeisend belang in een zaak als de onderhavige, waarin aan een rechtspersoon een boete is opgelegd, weinig ruimte laten de persoonlijke omstandigheden van een directeur van een rechtspersoon te betrekken bij beoordeling van de vraag of sprake is van een spoedeisend belang.
8. Het overwogene onder 7. brengt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat in dit geval geen spoedeisend belang kan worden aangenomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het verzoek komt de voorzieningenrechter thans niet toe. Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd zal in de bewaarfase door verweerder bij de besluitvorming dienen te worden betrokken. De voorzieningenrechter geeft verweerder wel met klem in overweging om, gelet op de ernstige gezondheidstoestand van [bestuurder], de besluitvorming te bespoedigen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat inmiddels in bezwaar is gehoord en dat de termijn waarbinnen verweerder op het bezwaar diende te beslissen, inmiddels is verstreken. Daarnaast merkt de voorzieningenrechter ter voorlichting van verzoekster op dat zij, indien noodzakelijk, een rechtsmiddel kan aanwenden tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door verweerder. Indien verweerder het besluit op bezwaar ongegrond verklaard zal verzoekster beroep bij de rechtbank kunnen instellen, waarbij een onderbouwd verzoek kan worden gedaan om het beroep met spoed te behandelen. In dat geval kan binnen enkele weken, en indien nodig, zelfs binnen enkele dagen, een spoedzitting worden belegd en kan er spoedig een rechterlijk oordeel worden verkregen over het bodemgeschil.
10. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig.
Deze uitspraak is gedaan op 15 september 2008 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.I. Panday, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
de griffier, De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen, deze
uitspraak is gezien en ondertekend door
mr. A.W.C.M. van Emmerik.