ECLI:NL:RBAMS:2008:BF9082

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.429-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 oktober 2008 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Hongaarse autoriteiten op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Slowakije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in het Huis van Bewaring te Zwaag. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 29 augustus 2008, naar aanleiding van een EAB dat op 2 juni 2008 was uitgevaardigd door de Budapest Metropolitan Court. De officier van justitie stelde dat een deel van de feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd, op Nederlands grondgebied had plaatsgevonden, en dat er geen sprake was van feiten die in Nederland niet strafbaar zouden zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie overwogen, waaronder het feit dat de opsporing en vervolging van de strafbare feiten in Hongarije al waren begonnen en dat de medeverdachten zich in Hongarije bevonden. De rechtbank concludeerde dat de overlevering aan de Hongaarse justitiële autoriteiten de voorkeur genoot boven een eventuele overname van de strafzaak door Nederland. De rechtbank oordeelde dat aan alle eisen van de Overleveringswet (OLW) was voldaan en dat er geen weigeringsgrond van toepassing was.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Hongaarse autoriteiten toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstond. De beslissing is genomen in het belang van een goede rechtsbedeling en de rechtsorde in Hongarije, waar de verdovende middelen in beslag waren genomen en de inbreuk op de rechtsorde het grootst was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.429-08
RK nummer: 08/4590
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 augustus 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 2 juni 2008 door de Judge van het Budapest Metropolitan Court te Budapest (Hongarije). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Slowakije) op [geboortedatum] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in het Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 september 2008. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. N. Cuvelier, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Hongaarse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Namens de opgeëiste persoon is aangevoerd dat er bevreemding bestaat omtrent de gang van zaken en de grondslag van de uitgevaardigde EAB. Er zijn twee EAB’s uitgebracht, die enkel van elkaar verschillen betreffende hetgeen onder b.1 staat vermeld, namelijk de onderliggende aanhoudingsbevelen. Derhalve is niet duidelijk van wie het besluit tot vervolging in Hongarije is uitgegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de stukken hebben de Hongaarse justitiële autoriteiten bij fax van 15 augustus 2008 een EAB van 2 juni 2008 aan het Internationale Rechtshulp Centrum (hierna: IRC) te Amsterdam gezonden. Na ontvangst hiervan heeft de officier van justitie op 25 augustus 2008 een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), met parketnummer 13.497.405-08, bij deze rechtbank ingediend. Op 29 augustus 2008 heeft de officier van justitie voornoemde vordering ingetrokken naar aanleiding van de ontvangst van een gecorrigeerd EAB dat op 27 augustus 2007 door de Hongaarse justitiële autoriteiten aan het IRC is gezonden. De officier van justitie heeft op 29 augustus 2008 een nieuwe vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), met parketnummer 13.497.429-08, bij de rechtbank ingediend.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank allereerst vast dat enkel het EAB, waarvan de officier van justitie op 29 augustus 2008 de behandeling heeft gevorderd, ter beoordeling van de rechtbank staat nu de vordering van 25 augustus 2008 door de officier van justitie is ingetrokken.
Aan het EAB ligt een European Arrest Warrant, No. 18.B.608/2008/2., uitgevaardigd op 2 juni 2008 door de Budapest Metropolitan Court te Budapest (Hongarije) ten grondslag.
Bij schrijven van 16 september 2008 is namens de Hongaarse Minister van Justitie, zakelijk weergegeven, het navolgende aan het IRC meegedeeld:
“The European arrest warrant of the Metropolitan Court No 18.B.608/2008/2 is considered as a National Arrest Warrant according to Section 25 Subsection (7) of the Act CXXX of 2003 on Cooperation in Criminal Matters with the Member states of the European Union. Consequently there is no need to issue a separate National arrest warrant. The 3rd and 4th sentences of the Subsection (1) of Section 25 declare, that the European arrest warrants need to be sent to the International Police Cooperation Centre and the local police station too, where the place of residence of the defendant is or without this address, where the seat of the issuing court is. The police officer places the defendant in the National database on the basis of the European arrest warrant and that is why, there is no need to issue a separate National arrest warrant, as the European arrest warrant is valid for the whole territory of Hungary. ”
De rechtbank vertrouwt op de toelichting zoals gegeven door de Hongaarse autoriteiten en gaat er, gelet op voornoemde brief van 16 september 2008, van uit dat sprake is van een Europees, tevens binnenlands aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door een daartoe bevoegde autoriteit, te weten de Budapest Metropolitan Court.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Hongarije strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Slowaakse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Hongarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Verweer
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland mogelijk is en dat de opgeëiste persoon daar ook de voorkeur aan geeft.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit verweer evenmin slagen. De rechtbank acht daartoe het navolgende redengevend.
Op grond van artikel 13, tweede lid, van de OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank afziet van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de OLW. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het Hongaarse EAB en de stukken ter ondersteuning daarvan blijkt dat een deel van de feiten op Nederlands grondgebied is gepleegd en dat het niet gaat om feiten die in Nederland niet strafbaar zouden zijn en/of niet vervolgd plegen te worden. Zij heeft er voorts op gewezen dat uit dit EAB en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat:
- de opsporing en vervolging van de strafbare feiten in Hongarije zijn begonnen;
- uit onderzoek is gebleken dat de opgeëiste persoon de feiten in ieder geval gedeeltelijk in Hongarije heeft gepleegd, terwijl geen gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat hij deze feiten ook in Nederland heeft gepleegd;
- de medeverdachten zich in Hongarije bevinden en inmiddels zijn gedagvaard;
- de verdovende middelen in Hongarije in beslag zijn genomen en ook de overige bewijsmiddelen in Hongarije zijn;
- de inbreuk op de rechtsorde in Hongarije het grootst is, nu de verdovende middelen in Nederland zijn verkregen, maar in Hongarije zijn ingevoerd en daar in beslag zijn genomen.
Het voorgaande brengt met zich dat op grond van de goede rechtsbedeling overlevering aan de Hongaarse justitiële autoriteiten de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7 en 13 van de OLW.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Judge van het Budapest Metropolitan Court te Budapest (Hongarije) ten behoeve van het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.F.J.M. de Werd, voorzit¬ter,
mrs. C. Klomp en A.A. Spoel, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2008.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.