ECLI:NL:RBAMS:2008:BF8942

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.398-2008
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Zweden op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 oktober 2008 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Zweedse autoriteiten op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 augustus 2008, met als doel de opgeëiste persoon te vervolgen voor strafbare feiten die deels in Nederland en deels in Zweden zouden zijn gepleegd. Het EAB was uitgevaardigd door de Åklagarmyndigheten in Malmö en bevatte de noodzakelijke gegevens zoals de aard van de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon, geboren in 1966, betrokken was bij een transport van amfetamine op 18 mei 2008. De officier van justitie voerde aan dat de feiten voldoende genoegzaam waren omschreven in het EAB en dat er geen sprake was van een vermoeden van schuld aan deze feiten. De rechtbank overwoog dat de Zweedse autoriteiten reeds een afweging hadden gemaakt tussen de overdracht van de strafvervolging aan Nederland of het zelfstandig vervolgen van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder zijn gezinssituatie en financiële problemen. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de overlevering aan de Zweedse autoriteiten de voorkeur genoot boven een eventuele vervolging in Nederland. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en heeft zij de overlevering toegestaan. De beslissing is definitief, aangezien er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.398-2008
RK nummer: 08/4600
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 augustus 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
18 augustus 2008 door de justitiële autoriteit, het Åklagarmyndigheten, Internationella åklagarkammaren i Malmö te Malmö (Zweden). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 september 2008. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.J. Mul, advocaat te Amsterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een besluit tot inhechtenisneming van het kantongerecht te Malmö (Häktningsbeslut av Malmö tingsrätt) van 15 augustus 2008 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Zweden strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Namens de opgeëiste persoon is aangevoerd dat de stukken onvoldoende genoegzaam zijn. Zo is onder andere de datum en de hoeveelheid verdovende middelen onvoldoende duidelijk omschreven in het EAB.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het EAB dient de gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Artikel 2, tweede lid, van de Overleveringswet, dat zijn oorsprong vindt in artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 van de Raad van de Europese Unie, vermeldt de gegevens die een EAB in elk geval dient te bevatten, te weten, onder meer:
- de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit;
- een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon door de Zweedse justitiële autoriteiten wordt verdacht, voldoende genoegzaam in het EAB en de aanvullende stukken omschreven. Duidelijk is met name dat het om een transport op 18 mei 2008 van 11 kilogram en 224 gram amfetamine gaat, waarbij de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bestaat uit het mede plannen, organiseren, coördineren en uitvoeren van dat transport. Derhalve kan het verweer niet slagen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Zweden een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Överåklagare van het Åklagarmyndigheten, Internationella åklagarkammaren Malmö te Malmö (Zweden) heeft de volgende garantie gegeven:
IRC Amsterdam in the Netherlands, has in a letter of the 2nd of September 2008 made
surrender to Sweden subject to conditions
- that [opgeëiste persoon] is returned to the
Netherlands in order to serve an unconditional prison sentence passed on him in
Sweden and
- that the Netherlands will be allowed to convert a sentence passed on [opgeëiste persoon] in accordance with article 11 of the Council of Europe Convention on the Transfer on Sentenced Persons of 21st of March 1983
The Prosecutor-General accepts the conditions.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de
Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Verweren
Voorts heeft de raadsman betoogd dat vervolging van de opgeëiste persoon in Nederland mogelijk is. De opgeëiste persoon heeft in dit verband de rechtbank ter zitting verzocht om rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij heeft een gezin met drie kinderen en beschikt over een koophuis. Door zijn aanhouding heeft hij op dit moment geen werk en dus ook geen inkomen. Tot 1 oktober 2008 is de hypotheek betaald, daarna niet meer. Zijn echtgenote kan de hypotheek niet alleen dragen. Derhalve zal zijn overlevering voor zijn gezin een gedwongen verhuizing tot gevolg hebben.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Op grond van artikel 13, tweede lid, van de OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank afziet van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de OLW. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het Zweedse EAB en de stukken ter ondersteuning daarvan blijkt dat een deel van de feiten op Nederlands grondgebied is gepleegd en dat het niet gaat om feiten die in Nederland niet strafbaar zouden zijn en/of niet vervolgd plegen te worden. Zij heeft er voorts op gewezen dat uit dit EAB en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat:
- de verzoekende lidstaat door het uitvaardigen van het EAB geacht moet worden reeds een afweging te hebben gemaakt tussen overdracht van de strafvervolging aan Nederland of het zelfstandig vervolgen van de opgeëiste persoon;
- het opsporingsonderzoek in de verzoekende lidstaat, althans niet in Nederland, is gestart en daar ook (nog) voortduurt en de justitiële autoriteiten (politie, OM en zittende magistratuur) zich reeds met die feiten hebben beziggehouden;
- de (meeste) bewijsmiddelen (aangevers c.q. getuigen, medeverdachten etc.) zich in de verzoekende lidstaat bevinden, althans niet in Nederland;
- de rechtsorde in Zweden het meest is aangetast, aangezien de verdovende middelen in Zweden aangetroffen werden.
Het voorgaande brengt met zich dat op grond van de goede rechtsbedeling overlevering aan de Zweedse justitiële autoriteiten de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Voor zover bij de beoordeling van een verzoek om overlevering ruimte bestaat om de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon mee te wegen, is, overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, door het verstrekken van de WOTS-garantie voldoende rekening gehouden met de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] Bendt aan Åklagarmyndigheten, Internationella åklagarkammaren i Malmö te Malmö (Zweden) ten behoeve van het in Zweden tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M.F.J.M. de Werd, voorzit¬ter,
mrs. C. Klomp en A.A. Spoel, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2008.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.