Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
meervoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/4466 BESLU
[eisers], allen wonende te Amsterdam,
eisers,
vertegenwoordigd door mr. G.H.L. Weesing,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.H.G.Vogel.
Tevens hebben zich als belanghebbenden gemeld [belanghebbenden 1], wonende te Amsterdam, [belanghebbende 2], directeur van de Stichting Het Geboortecentrum, gevestigd te Amsterdam, [belanghebbende 3], eigenaar van café Toussaint te Amsterdam, allen vertegenwoordigd door mr. J. Takx.
De rechtbank heeft op 28 augustus 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 18 juli 2006.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 22 november 2007.
Bij besluit van 27 maart 2001 heeft de stadsdeelraad van Oud-West besloten het eenrichtingsverkeer in het deel van de De Genestetstraat tussen de Jacob van Lennepkade en de Bosboom Toussaintstraat op te heffen en het gebied exclusief voor voetgangers te bestemmen met uitzondering van de gebruiker van de garage gelegen naast perceel [nummer] en de maatregel te effectueren door middel van het plaatsen van bord G07 met onderbord.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Op 5 juli 2001 heeft de commissie Bezwaar- en Beroepschriften (hierna: de commissie) geadviseerd de bezwaarschriften gegrond te verklaren en het primaire besluit van 27 maart 2001 te herroepen. Verweerder heeft vervolgens verkeersadviesbureau VIA bv te Vught (hierna: VIA) gevraagd een contra-expertise te leveren op basis waarvan kan worden aangegeven welke van de in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 opgenomen belangen aan het verkeersbesluit ten grondslag liggen en aan te geven binnen welke andere juridische kaders mogelijkheden bestaan ter uitvoering van de onderhavige herinrichting. De eindrapportage van VIA dateert van 26 oktober 2001. In het rapport is verwezen naar een onderzoek naar de parkeerdruk door [onderzoeksbureau].
Bij het besluit van 29 januari 2002 heeft de stadsdeelraad, in afwijking van het advies van de commissie, de bezwaarschriften ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. In beroep hebben eisers de schriftelijke reacties van DTV Consultants BV van 5 april 2002 en 24 februari 2004 op het rapport van VIA in het geding gebracht.
Bij uitspraak van 12 mei 2004 (AWB 02/1034 BESLU) heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 februari 2005 (zie: www. rechtspraak.nl LJN: AS6196) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank Amsterdam vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van verweerder van 29 januari 2002 vernietigd omdat dit besluit in strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand is gekomen. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat verweerder eisers voorafgaand aan de beslissing op bezwaar in de gelegenheid had moeten stellen kennis te nemen van het rapport van VIA en van het rapport van [onderzoeksbureau] om daarop desgewenst een reactie te kunnen geven.
Op verzoek van verweerder heeft VIA op 14 december 2005 een hernieuwd rappport uitgebracht.
Op 3 april 2006 heeft de commissie geadviseerd de bezwaarschriften gegrond te verklaren, aan het primaire besluit van 27 maart 2001 de in de verkeersrapporten van VIA van 26 oktober 2001 en 14 december 2005 gegeven motivering ten grondslag te leggen en daarbij de in de raadsvoordracht van 28 januari 2002 gegeven onderbouwing over te nemen. De commissie heeft in dit advies gesteld dat de uitspraak van de Afdeling niet verplicht tot het wederom bespreken van alle aangevoerde bezwaren terwijl evenmin is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die tot een nieuwe bespreking zouden nopen.
Bij het thans bestreden besluit van 18 juli 2006 heeft verweerder, onder overname van het advies van de commissie, de bezwaarschriften gegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eisers hebben tegen dit besluit onderhavig beroepschrift ingediend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (WVW) 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede artikellid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Artikel 18, derde lid, van de WVW 1994 bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld omtrent de eisen waaraan verkeersbesluiten dienen te voldoen alsmede omtrent de totstandkoming en de inwerkingtreding van die besluiten.
In artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen wegverkeer (BABW) is bepaald dat de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Voorts zal uit het verkeersbesluit moeten blijken, welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen en welke andere belangen in geding zijn en op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 luidde - ten tijde hier in geding - als volgt:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade
alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ter zitting heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangepast. Verweerder heeft in aanvulling op het advies van de commissie gesteld dat het bestreden besluit tot stand is gekomen na een heroverweging van alle aangevoerde bezwaren. Bedoeld is voor de weerlegging van deze bezwaren de motivering uit de rapporten van VIA van 26 oktober 2001 en van 14 december 2005 over te nemen en als motivering aan het bestreden besluit ten grondslag te leggen.
De rechtbank is met eisers van oordeel dat de motivering, inhoudende dat de uitspraak van de Afdeling niet tot heroverweging van de aangevoerde bezwaren zou nopen, onjuist is. Daarnaast acht de rechtbank de motivering dat er geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die bespreking zouden behoeven, te summier om het besluit te kunnen dragen.
Nu verweerder de motivering van het bestreden besluit eerst ter zitting heeft herzien, is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd, omdat het niet is onderbouwd met een deugdelijke motivering overeenkomstig artikel 7:12 van de Awb.
De rechtbank ziet op grond van het navolgende echter aanleiding, met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Eisers menen dat het verkeersbesluit niet overeenkomstig artikel 21 van het BABW tot stand is gekomen.
Eisers hebben hiertoe aangevoerd dat het besluit van 17 maart 1998 (het profielbesluit) om
- onder meer - de De Genestetstraat in te richten tot speelstraat niet ten grondslag mag liggen aan het verkeersbesluit van 27 maart 2001. Volgens eisers bestond voor het besluit tot herinrichting als speelstraat geen verkeerskundig belang en kan het besluit dan ook niet dienen als basis voor het nemen van het verkeersbesluit.
De rechtbank stelt vast dat het profielbesluit niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, aangezien dit besluit niet op extern rechtsgevolg is gericht. Het profielbesluit heeft voor de interne besluitvorming van verweerder echter wel gevolgen omdat met het besluit politieke instemming wordt verkregen voor - onder meer - de feitelijke herinrichting van de De Genestetstraat. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aan het profielbesluit geen verkeerskundige belangen ten grondslag hebben hoeven liggen, ook niet nu het besluit tot inrichting van de speelstraat tot gevolg heeft dat verkeersmaatregelen nodig zijn uit het oogpunt van de verkeersveiligheid voor de spelende kinderen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat aan het profielbesluit zodanig ernstige gebreken kleven dat dit geacht moet worden onzorgvuldig tot stand te zijn gekomen.
Eisers hebben voorts aangevoerd dat er geen verkeerskundige belangen zijn om tot het verkeersbesluit over te gaan en dat bovendien alternatieven aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de rapporten van VIA van 26 oktober 2001 en 14 december 2005 doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van de verkeersveiligheid. In het rapport van 14 december 2005 zijn eveneens de verkeerskundige gevolgen van alternatieven zoals blijvende parkeermogelijkheden, tweerichtingsverkeer, éénrichtingsverkeer, het openhouden van de doorgang en het plaatsen van een haag onderzocht. VIA concludeert dat het afsluiten van de De Genestetstraat noodzakelijk is om de verkeersveiligheid van de kinderen die gebruik zullen maken van de speelstraat te waarborgen.
Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat hun belangen niet zijn afgewogen.
De rechtbank constateert dat de belangen van eisers gelegen zijn in de bereikbaarheid van de buurt voor auto’s en hulpdiensten, alsmede in de parkeerdruk die door de afsluiting van de straat volgens eisers zal toenemen. Uit de rapporten van VIA van 26 oktober 2001 en 14 december 2005 blijkt dat volledige afsluiting van de De Genestetstraat niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van de bereikbaarheid van de Jacob van Lennepkade tussen de Nassaukade en de De Genestetstraat en voor de bestemming in de De Genestetstraat. Ook wordt in het rapport van 14 december 2005 onderbouwd dat de voorzieningen en woningen in de omgeving voor hulpdiensten goed bereikbaar blijven. Ten aanzien van de parkeerdruk constateert de rechtbank dat alle parkeerplaatsen in de De Genestetstraat bij afzonderlijk besluit zijn opgeheven en ten tijde van het bestreden besluit niet meer aanwezig waren. Daarnaast blijkt uit het rapport van VIA van 14 december 2005 dat er in de buurt voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
De rechtbank concludeert dat uit de rapportages van VIA voldoende blijkt welke verkeersbelangen aan het bestreden besluit ten grondslag liggen en welke andere belangen in het geding zijn. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de conclusies uit de rapportages van VIA geen stand kunnen houden. Weliswaar hebben eisers reacties van DTV Consultants BV op de rapportage van VIA van 26 oktober 2001 in het gedng gebracht, daarmee is evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de rapportages van VIA een onjuiste voorstelling van zaken geven.
Tot slot hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat verweerder artikel 3:9 van de Awb heeft geschonden door zich er niet van te vergewissen dat het onderzoek van VIA op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Nu niet gebleken is dat er gebreken kleven aan de door VIA opgestelde rapporten is de rechtbank van oordeel dat een schending van artikel 3:9 van de Awb niet aan de orde is.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder na afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen kunnen besluiten de Genestetstraat tussen de Jacob van Lennepkade en de Bosboom Toussaintstraat exclusief voor voetgangers te bestemmen en de maatregel te effectueren door middel van het plaatsen van het bord G07 met onderbord.
Aldus kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.
Gelet op artikel 8:74, eerste lid van de Awb dient de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud-West) het door eisers betaalde griffierecht aan hen te vergoeden.
De rechtbank ziet tevens aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud-West) in de proceskosten van eisers te veroordelen, welke kosten onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair worden begroot op een bedrag van € 644,-.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud-West) aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 141,00 (zegge: honderd eenenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eisers begroot op
€ 644,- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam (stadsdeel Oud-West) aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan op 7 januari 2008 door mr. B.E. Mildner, voorzitter,
en mrs. C.A.E. Wijnker en N.J. Koene, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.A.M. van der Heijden, griffier,
en bekendgemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: C