Parketnummer: 13/477006-08 (PROMIS)
Datum uitspraak: 24 juni 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedatum] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Nieuwegein” te Nieuwegein.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 en 10 juni 2008.
Aan verdachte is telastegelegd, dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 22 januari 2008 te IJmuiden en/of Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) (ongeveer) 151,07 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
artikel 2 jo. 1 lid 4 Opiumwet.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van het telastegelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Omstreeks oktober 2007 benadert [persoon 1] [persoon 2] om een bus op [persoon 2]s naam te huren en duikers op te halen en af te zetten voor € 6.000.
Op 3 januari 2008 ontvangt de Dienst Internationale Politiesamenwerking schriftelijke informatie van de Engelse opsporingsautoriteiten, inhoudende dat het schip genaamd Grand Ocean op 28 december 2007 is vertrokken vanuit Colombia naar Amsterdam. Het schip zal midden januari 2008 aankomen in Amsterdam. Vermoed wordt dat 200 tot 300 kilogram cocaïne onder het schip wordt vervoerd. Naar aanleiding van deze informatie start de FIOD/ECD een onderzoek naar het genoemde schip.
Vanaf 4 januari 2008 rijdt [persoon 3] [persoon 1] rond, onder andere naar IJmuiden en de haven van Amsterdam. Doordat [persoon 3] als chauffeur optreedt, brengt hij veel tijd met [persoon 1] door. [persoon 3] is hierdoor bij gesprekken tussen [persoon 1] en [persoon 2] over het huren van auto’s.
Vanaf 11 januari 2008 huren [persoon 2] en [persoon 3] auto’s bij Autoverhuurbedrijf Kuperus. [persoon 1] gaat met hen mee, maar blijft buiten wachten. Hij heeft [persoon 2]
€ 1.000 voor het huren van de auto’s gegeven. Op 11 januari 2008 huren [persoon 2] en [persoon 3] een Fiat Panda. [persoon 3] betaalt hiervoor de borg. De Fiat Panda ruilen zij op 15 januari 2008 in voor een groene Mercedes Vaneo. [persoon 2] ruilt de groene Mercedes vervolgens op 19 januari 2008 in voor een grijze Mercedes Vaneo. Bovendien huurt [persoon 2] op 19 januari 2008 bij Diks autoverhuur een Citroën Jumpy. De bij Autobedrijf Kuperus gehuurde auto’s gebruikt [persoon 3] om [persoon 1] in rond te rijden. [persoon 2] gebruikt de Citroën Jumpy.
De Grand Ocean ligt op 18 januari 2008 in de haven van IJmuiden en op zondag 20 januari 2008 komt het schip aan in de Amerikahaven te Amsterdam (verder: de haven).
Zondag 20 januari 2008 gaan [verdachte 4] en [persoon 5] het water van de haven in, ieder voorzien van een duikuitrusting, en zwemmen richting het schip. [persoon 5] krijgt het koud. [persoon 2] en verdachte halen de duikers op met de Citroën Jumpy die de duikplek met gedoofde lampen oprijdt. De Citroën Jumpy rijdt hierna naar het appartement in de [adres 1] (verder: het appartement) en verdachte, [persoon 2], [persoon 5] en [verdachte 4] gaan het appartement binnen. De Mercedes Vaneo rijdt met gedoofde lampen bij de duikplek rond en rijdt hierna ook naar het appartement te Amsterdam. [persoon 3] en [persoon 1] gaan ook het appartement binnen. De Mercedes Vaneo rijdt later naar Zaandam en wordt daar op de hoek van de [adres 2] en de [adres 3] waar [persoon 3] woont, geparkeerd.
Op maandag 21 januari 2008 telefoneert [persoon 1] met een onbekende man en vertelt hem over een neef die uit Tenerife is gehaald om te helpen. Verdachte komt uit Tenerife en is aangetrouwde familie van [persoon 1]. Hun echtgenotes zijn nichten.
Maandagavond 21 januari 2008 betreft een soortgelijke gang van zaken als de zondagavond ervoor. Dit keer is verdachte ook voor het duiken in het appartement aanwezig. [persoon 2] brengt [verdachte 4] en [persoon 5] met de Citroën Jumpy naar de duikplek om te duiken. Zij gaan wederom het water in op de duikplek. [persoon 5] krijgt het koud en [persoon 2] en verdachte halen de duikers op. Ze rijden vervolgens naar het appartement. [persoon 2], [verdachte 4], [persoon 5] en verdachte gaan weer het appartement binnen. [persoon 1] krijgt in het appartement ruzie met [persoon 2], omdat [persoon 2] zijn € 6.000 wil krijgen die hem door [persoon 1] beloofd is. [persoon 3] is bij deze ruzie aanwezig en weet de ruzie te sussen. Afgesproken wordt dat [persoon 2] de volgende dag na het brengen en halen van de duikers zijn geld krijgt.
Dinsdag 22 januari 2008 brengt [persoon 2] [verdachte 4] en [persoon 5] voor de derde keer naar de duikplek. Wederom is verdachte voorafgaand aan het duiken in het appartement aanwezig. Beide duikers gaan het water in. [verdachte 4] en [persoon 5] worden bijna overvaren in het water van de haven en rusten uit bij de oever aan de overkant van de duikplek. Zij zwemmen vervolgens terug. [persoon 2] en verdachte halen de duikers na het duiken op. Op het moment dat verdachte bij [persoon 2] in de auto stapt om de duikers op te gaan halen, plakt verdachte het dashboard af met een stuk zwart tape. Verdachte helpt de duikers met het inladen van duikspullen.
Op de duikplek worden verdachte, [persoon 2], [verdachte 4] en [persoon 5] aangehouden. Rond dat tijdstip bevindt de Mercedes Vaneo zich in het Westelijk Havengebied en rijdt van daaruit naar het appartement. Daarna rijdt de Mercedes Vaneo naar de Postjesweg. [persoon 3] en [persoon 1] worden vervolgens aangehouden in de directe nabijheid van de Mercedes Vaneo.
In de nacht van 23 januari 2008 duikt een team van de FIOD-ECD naar de Grand Ocean en vindt aan dat schip bevestigd vier pakketten omwikkeld met zeil en touw. Uit onderzoek blijken de pakketten 151,07 kilogram cocaïne te bevatten.
De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat de betrokkenheid van verdachte slechts hand- en spandiensten betreft. Zonder de handelingen van cliënt had het strafbare feit ook voltooid kunnen worden. Bovendien hadden deze handelingen ook door ieder ander in de organisatie kunnen worden verricht. Derhalve is medeplichtigheid bewezen en niet medeplegen, zoals telaste is gelegd. Dit leidt tot de conclusie dat de straf van verdachte gematigd dient te worden.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden en de hierna te noemen gedragingen van verdachte is sprake van een zodanige samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders dat bewezen kan worden verklaard het medeplegen.
De volgende factoren zijn daarbij in het bijzonder van belang. Verdachte is alle drie de keren op de duikplek aanwezig geweest, in gezelschap van twee duikers en de bestuurder van de Citroën Jumpy, die één van de drie keren met gedoofde lampen de duikplek opreed. Verdachte heeft meegeholpen met het laden van duikspullen. Hij heeft het dashboard van de Citroën Jumpy afgeplakt, kennelijk met de bedoeling het lichtschijnsel hiervan te verduisteren en hiermee de auto te onttrekken aan enig zicht van buitenaf. Tenslotte is verdachte meerdere keren in het appartement op de [adres 1] geweest, terwijl hij zich in het gezelschap van andere verdachten bevond.
Vorengenoemde gedragingen van verdachte vormen, anders dan de raadsman meent, een zodanig bewuste en nauwe samenwerking met zijn mededaders bij het invoeren van cocaïne in Nederland dat sprake is van medeplegen van het telastegelegde.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verdachte, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden onder 3.1 en in het bijzonder de gedragingen zoals hiervoor onder 3.2 zijn vastgesteld, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij cocaïne binnen het grondgebied van Nederland bracht.
3.3. De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 28 december 2007 tot en met 22 januari 2008 te IJmuiden en Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 151,07 kilogram cocaïne.
(artikel 2 jo. 1 lid 4 Opiumwet)
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van de feiten
Het bewezen geachte feit is strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft aangevoerd dat de straf van verdachte moet worden gematigd, omdat zijn handelen slechts te kwalificeren is als medeplichtigheid. Zoals onder 3.2 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen een zeer aanzienlijke – voor verdere verspreiding geschikte – hoeveelheid cocaïne Nederland ingevoerd. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen gevaarlijke stof en daarom verboden bij de Opiumwet. De handel in en het gebruik van cocaïne brengen, zo leert de ervaring, criminaliteit en overlast mee.
De oriëntatiepunten straftoemeting en afspraken van het LOVS van 10 december 2004 onderscheiden bij artikel 2 onder A Opiumwet naar hoeveelheid verdovende middelen en de rol van verdachte. In de onderhavige casus is sprake van een zeer grote hoeveelheid cocaïne, te weten 151,07 kilogram, en vallen de gedragingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank onder de tweede categorie daders, te weten de standaardcategorie. Hierbij past volgens de oriëntatiepunten een straf van ten minste 60 maanden.
Niet is gebleken dat verdachte onderdeel was van een organisatie die zich reeds enige tijd bezighield met het binnenbrengen van verdovende middelen in het grondgebied van Nederland. Ook is niet gebleken dat de structuur van het samenwerkingsverband van de zes verdachten en hun werkwijze zodanig professioneel zijn dat die de hoogte van de straf zoals het LOVS die voorstelt, kunnen dragen.
De lange tijd waarin verdachte in beperkingen heeft gezeten, heeft de rechtbank eveneens meegewogen. Overigens is er geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen niet rechtmatig waren.
De officier van justite heeft zich bij het formuleren van zijn eis ook laten leiden door de rol die hij verdachte toekent ten aanzien van de telastegelegde feiten. De rechtbank volgt de officier van justitie daar niet in. De bewijsmiddelen zoals die zich in het dossier bevinden bieden steun aan de vaststelling van de feiten zoals beschreven onder 3.1. Zij bieden echter onvoldoende grond om tot een genuanceerde afweging te komen van de rol van verdachte en zijn medeverdachten ten aanzien van die feiten. De rechtbank maakt daarop slechts een uitzondering ten aanzien van medeverdachte [persoon 1], gelet op de inhoud van een aantal telefoongesprekken die hij voerde met betrekking tot de invoer van onderhavige partij cocaïne.
Tot slot houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat hij een blanco strafblad in Nederland heeft.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Deze wettelijke bepalingen zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H. van Zutphen, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E.M.L.J. Dosker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Leepel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2008.