ECLI:NL:RBAMS:2008:BF6955

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-529012-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 juni 2008 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het binnenbrengen van 151,07 kilogram cocaïne in Nederland. De feiten wijzen op een goed georganiseerde samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de verdachte een centrale rol speelde in het transport. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de organisatie en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder een aan de Opiumwet gerelateerd strafbaar feit had gepleegd, maar dat de hoeveelheid cocaïne en de georganiseerde aard van het delict een zware straf rechtvaardigden. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie, die zes jaar gevangenisstraf had geëist, gematigd tot vijf jaar, maar benadrukte dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie zwaar wogen in de beslissing. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/529012-08 (PROMIS)
Datum uitspraak: 24 juni 2008
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Spanje) op [geboortedatum] 1947,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “De Dordtse Poorten” te Dordrecht.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 en 10 juni 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 december 2007 tot en met 22 januari 2008 te IJmuiden en/of Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet) (ongeveer) 151,07 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
artikel 2 jo. 1 lid 4 Opiumwet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van het telastegelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Omstreeks oktober 2007 benadert verdachte [persoon 1] om een bus op [persoon 1]s naam te huren en duikers op te halen en af te zetten voor € 6.000.
Op 3 januari 2008 ontvangt de Dienst Internationale Politiesamenwerking schriftelijke informatie van de Engelse opsporingsautoriteiten, inhoudende dat het schip genaamd Grand Ocean op 28 december 2007 is vertrokken vanuit Colombia naar Amsterdam. Het schip zal midden januari 2008 aankomen in Amsterdam. Vermoed wordt dat 200 tot 300 kilogram cocaïne onder het schip wordt vervoerd. Naar aanleiding van deze informatie start de FIOD/ECD een onderzoek naar het genoemde schip.
Vanaf 4 januari 2008 rijdt [persoon 2] verdachte rond, onder andere naar IJmuiden en de haven van Amsterdam om de Grand Ocean te bekijken. Verdachte krijgt voor het melden van de aankomst van de Grand Ocean in Amsterdam € 7.000. Doordat [persoon 2] als chauffeur optreedt, brengt hij veel tijd met verdachte door. [persoon 2] is hierdoor bij gesprekken tussen verdachte en [persoon 1] over het huren van auto’s.
Op 10 en 14 januari 2008 huren en kopen [persoon 1] en [persoon 4] duikspullen op verzoek van verdachte.
Vanaf 11 januari 2008 huren [persoon 1] en [persoon 2] auto’s bij Autoverhuurbedrijf Kuperus. Verdachte gaat met hen mee, maar blijft buiten wachten. Verdachte heeft [persoon 1] € 1.000 voor het huren van de auto’s gegeven. Op 11 januari 2008 huren [persoon 1] en [persoon 2] een Fiat Panda. [persoon 2] betaalt hiervoor de borg. De Fiat Panda ruilen zij op 15 januari 2008 in voor een groene Mercedes Vaneo. [persoon 1] ruilt de groene Mercedes vervolgens op 19 januari 2008 in voor een grijze Mercedes Vaneo. Bovendien huurt [persoon 1] op 19 januari 2008 bij Diks autoverhuur een Citroën Jumpy. De bij Autobedrijf Kuperus gehuurde auto’s gebruikt [persoon 2] om verdachte in rond te rijden. [persoon 1] gebruikt de Citroën Jumpy.
Op 13 januari 2008 komt [persoon 3] aan in Nederland. Hij verblijft vervolgens in het appartement op de [adres 1] te [woonplaats] (hierna: het appartement). Verdachte is aanwezig om de sleutel van het appartement te overhandigen.
De Grand Ocean ligt op 18 januari 2008 in de haven van IJmuiden en op zondag 20 januari 2008 komt het schip aan in de Amerikahaven te Amsterdam (verder: de haven).
Zondag 20 januari 2008 gaan [persoon 4] en [persoon 3] het water van de haven in, ieder voorzien van een duikuitrusting, en zwemmen richting het schip. [persoon 3] krijgt het koud. [persoon 1] en [persoon 5] halen beide duikers op met de Citroën Jumpy die de duikplek met gedoofde lampen oprijdt. De Citroën Jumpy rijdt hierna naar het appartement en [persoon 1], [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5] gaan het appartement binnen. De Mercedes Vaneo rijdt met gedoofde lampen bij de duikplek rond en rijdt hierna ook naar het appartement te Amsterdam. [persoon 2] en verdachte gaan ook het appartement binnen. De Mercedes Vaneo rijdt later naar Zaandam en wordt daar op de hoek van de Bootsmanstraat en de Jonge Arnoldusstraat, waar [persoon 2] woont, geparkeerd.
Op maandag 21 januari 2008 vinden de volgende gesprekken plaats – voor zover relevant en zakelijk weergegeven – tussen verdachte en een onbekende, Spaanstalige man.
NNman: Maar jij moet jouw deel vragen. Wat overeengekomen is.
Verdachte: Dat kan ook niet meer, want er gaan nu nog maar 20 opgehaald worden. Het wordt niet meer dan 20.
En verderop in hetzelfde telefoongesprek:
NNman: Dus luister goed: het gaat niet zozeer om het geld dat jij hebt ingelegd. Dat was niet zoveel.
NNman: Ik zal je eerst een vraag stellen. Gisteren zijn ze er geweest. Er is toen niets gebeurd, toch? Ze zijn binnen geweest. Ze zijn teruggekeerd. Wiens schuld was dat?
Verdachte: Hun schuld.
NNman: Het was hun schuld.
Verdachte: Ik heb ook gezegd dat dat zo niet ging. Dat er één van hier en één van daar moest komen.
NNman: En jij hebt die van jou ingezet. Die doet het, maar die van hen niet. Klopt dat?
Verdachte: Ja. Zo is het. We zullen zien wat er vannacht gebeurt.
NNman1: Morgen ga ik hem vragen of hij in beweging wil komen. Eens kijken of zij het willen doen. Maar dat wordt “met verkoop”. Eens kijken of hij iets voor ons allemaal kan vangen, want zij rekenen de volledige 30.
Verdachte: Oef! Nou ja, als we er maar iets aan overhouden.
NNman1: Dat hangt er vanaf of er iets overblijft van de verkoop. Want zij rekenen de volledige 30. Godzijdank hebben wij gedaan wat we moesten doen.
Maandagavond 21 januari 2008 betreft een soortgelijke gang van zaken als de zondagavond ervoor. [persoon 1] brengt [persoon 4] en [persoon 3] met de Citroën Jumpy naar de duikplek om te duiken. Zij gaan wederom het water in op de duikplek. [persoon 3] krijgt het koud en [persoon 1] en [persoon 5] halen de duikers op. Ze rijden vervolgens naar het appartement. [persoon 1], [persoon 4], [persoon 3] en [persoon 5] gaan weer het appartement binnen. Verdachte krijgt in het appartement ruzie met [persoon 1], omdat [persoon 1] zijn € 6.000 wil krijgen die hem door verdachte beloofd is. [persoon 2] is bij deze ruzie aanwezig en weet de ruzie te sussen. Afgesproken wordt dat [persoon 1] de volgende dag na het brengen en halen van de duikers zijn geld krijgt.
Dinsdag 22 januari 2008 brengt [persoon 1] wederom [persoon 4] en [persoon 3] naar de duikplek. Beide duikers gaan het water in. [persoon 4] en [persoon 3] worden bijna overvaren in het water van de haven en rusten uit bij de oever aan de overkant van de duikplek. Zij zwemmen vervolgens terug. [persoon 1] en [persoon 5] halen de duikers na het duiken op. Op het moment dat [persoon 5] bij [persoon 1] in de auto stapt, plakt [persoon 5] het dashboard af met een stuk zwart tape. [persoon 5] helpt hierna met het inladen van duikspullen.
Op de duikplek worden [persoon 1], [persoon 5], [persoon 4] en [persoon 3] aangehouden. Rond dat schip bevindt de Mercedes Vaneo zich in het Westelijk Havengebied en rijdt van daaruit naar het appartement. Daarna rijdt de Mercedes Vaneo naar de Postjesweg. [persoon 2] en verdachte worden vervolgens aangehouden in de directe nabijheid van de Mercedes Vaneo.
In de nacht van 23 januari 2008 duikt een team van de FIOD-ECD naar de Grand Ocean en vindt aan dat schip bevestigd vier pakketten omwikkeld met zeil en touw. Uit onderzoek blijken de pakketten 151,07 kilogram cocaïne te bevatten.
3.2 Bewijsoverwegingen
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden onder 3.1 sprake is van een zodanige samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders dat bewezen kan worden verklaard het medeplegen.
Eveneens ten overvloede merkt de rechtbank op dat verdachte, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden onder 3.1, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij cocaïne binnen het grondgebied van Nederland bracht. Hierbij is in het bijzonder van belang dat verdachte wist dat hij drugs invoerde.
3.3. De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 28 december 2007 tot en met 22 januari 2008 te IJmuiden en Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 151,07 kilogram cocaïne.
(artikel 2 jo. 1 lid 4 Opiumwet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid van de feiten
Het bewezen geachte feit is strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Na het lezen van het dossier blijven veel vragen onbeantwoord. Het vermoeden rijst dat de officier van justitie informatie heeft onthouden, die de controlefunctie van de verdediging en de rechtbank hebben ondermijnd. Door het onbeantwoord laten van deze vragen valt niet goed te controleren hoe de organisatiestructuur rond dit transport daadwerkelijk in elkaar heeft gezeten en wat de financiële belangen van cliënt waren bij het welslagen van het transport. Dit is van belang voor de strafmaat in het licht van enkele arresten van de hoven Arnhem, Den Haag en Amsterdam. Gelet op de telefoontaps valt niet in te zien dat cliënt een financieel belang heeft bij het welslagen van het transport, dan wel dat hij hoger in de organisatie zat dan de andere verdachten. De verdachten die uiteindelijk door de officier van justitie niet zijn aangehouden, zijn de verdachten met een organisatorische functie. Cliënt heeft slechts een bijrol gehad en de straf dient gelet op het voorgaande gematigd te worden.
Ook de persoonlijke omstandigheden van cliënt en de lange duur waarin cliënt in beperkingen heeft gezeten, dienen mee te worden genomen in de beoordeling door de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen een zeer aanzienlijke – voor verdere verspreiding geschikte – hoeveelheid cocaïne Nederland ingevoerd. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen gevaarlijke stof en daarom verboden bij de Opiumwet. De handel in en het gebruik van cocaïne brengen, zo leert de ervaring, criminaliteit en overlast mee.
De oriëntatiepunten straftoemeting en afspraken van het LOVS van 10 december 2004 onderscheiden bij artikel 2 onder A Opiumwet naar hoeveelheid verdovende middelen en de rol van verdachte. In de onderhavige casus is sprake van een zeer grote hoeveelheid cocaïne, te weten 151,07 kilogram, en vallen de gedragingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank onder de tweede categorie daders, te weten de standaardcategorie. Hierbij past volgens de oriëntatiepunten een straf van tenminste 60 maanden.
Niet is gebleken dat verdachte onderdeel was van een organisatie die zich reeds enige tijd bezighield met het binnenbrengen van verdovende middelen in het grondgebied van Nederland. Ook is niet gebleken dat de structuur van het samenwerkingsverband van de zes verdachten en hun werkwijze zodanig professioneel zijn dat die de hoogte van de straf zoals het LOVS die voorstelt, kunnen dragen. Anders dan ten aanzien van verdachtes medeverdachten is de rechtbank ten aanzien van verdachte van oordeel dat de door het LOVS voorgestelde straf ten aanzien van verdachte wel passend is. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit de tapgesprekken, zoals die zijn weergegeven onder 3.1, volgt dat verdachte, anders dan zijn medeverdachten, een eigen financieel belang had bij het onderhavige transport. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachtes rol ten aanzien van het bewezen verklaarde feit meeromvattend was dan die van zijn medeverdachten. In het samenwerkingsverband met zijn vijf medeverdachten was hij als het ware de spin in het web. Deze onderscheidende rol rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een straf zoals het LOVS die tenminste voorstelt.
De lange tijd waarin verdachte in beperkingen heeft gezeten, weegt de rechtbank eveneens mee. Overigens is er geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen niet rechtmatig waren.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder een aan de Opiumwet gerelateerd strafbaar feit in Nederland heeft gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Deze wettelijke bepalingen zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H. van Zutphen, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E.M.L.J. Dosker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Leepel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2008.