Parketnummer: 13/994277-07 (PROMIS)
Datum uitspraak: 18 september 2008
op tegenspraak (met machtiging)
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
Gemeente Amsterdam (Projectbureau Bodem),
gevestigd op het [adres 1] te Amsterdam,
namens wie als gemachtigde is verschenen:
[gemachtigde]
geboren op [geboortedatum] 1953, domicilie kiezende op het [adres 1] te Amsterdam.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 september 2008.
Aan verdachte is telastegelegd dat
zij op of omstreeks 12 februari 2007 te Amsterdam, al dan niet opzettelijk,
zich heeft gedragen in strijd met voorschrift 5.2 van de aan haar op 25 juli 2005 door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleende vergunning,
immers bevatte het afvalwater dat werd geloosd via meetpunt BODAM0203 in het oppervlaktewater van de Ringvaart in enig steekmonster (een) hogere gehalte(s) dan de in tabel 2 van voorschrift 5.2 genoemde waarden,
namelijk bedroeg het gehalte aan BTEX (ongeveer) 480 µg/l, althans meer dan 2 µg/l en/of bedroeg het gehalte aan Naftaleen (ongeveer) 170 µg/l, althans meer dan 1 µg/l en/of bedroeg het gehalte aan PAK's (15 EPA) (ongeveer) 430 µg/l, althans meer dan 4 µg/l;
de hierboven voorkomende termen worden - voor zover van toepassing – gebruikt in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en genoemde vergunning.
3. De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 2 maart 2005 is bij het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (verder ook: het hoogheemraadschap) een aanvraag voor een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (verder ook: Wvo) binnengekomen afkomstig van het Projectbureau Bodem van de gemeente Amsterdam (verder ook: verdachte). Het College van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap heeft op 25 juli 2005 besloten de vergunning aan verdachte te verlenen en aan deze vergunning voorschriften te verbinden (verder ook: de voorschriften). De vergunning heeft betrekking op de lozing van gezuiverd grondwater in het oppervlaktewater en in het rioolstelsel van de gemeente Amsterdam. De lozing is afkomstig van bodemsaneringswerkzaamheden op het terrein van de voormalige Oostergasfabriek te Amsterdam.
In voorschrift 3.1 is neergelegd dat ter controle op de naleving van de vergunning meetpunten aanwezig dienen te zijn. Op de meetpunten, aldus geregeld in voorschrift 3.2, dient een door het hoogheemraadschap goedgekeurde controlevoorziening aanwezig te zijn. Uit deze controlevoorziening dienen representatieve steekmonsters van het afvalwater genomen te kunnen worden. Het afvalwater dat wordt geloosd in het oppervlaktewater mag krachtens tabel 2 van voorschrift 5.2 in een enig steekmonster geen hogere gehaltes bevatten dan de in dat voorschrift genoemde waarden. Voor BTEX is de toegestane waarde 2 µg/l, voor PAK’s
4 µg/l en voor Naftaleen 1 µg/l.
Op 12 februari 2007 neemt verdachte een steekmonster van het afvalwater op het in voorschrift 3.1 vastgelegde meetpunt BODAM0203, welk meetpunt zich bevindt op het lozingpunt dat water afkomstig van fase B loost in het oppervlaktewater van de Ringvaart te Amsterdam. Het steekmonster wordt door verdachte opgestuurd naar ALcontrol Laboratories, onderdeel van ALcontrol bv te Hoogvliet, en aldaar geanalyseerd. Op
13 februari 2007 ontvangt verdachte per brief de resultaten van de analyse. Blijkens deze analyse bedroeg het gehalte aan BTEX 480 µg/l, bedroeg het gehalte aan Naftaleen 170 µg/l en bedroeg het gehalte aan PAK’s 430 µg/l.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden van fase B overschrijdingen van de in voorschrift 5.2 vastgelegde lozingseisen niet te voorkomen zijn. Verdachte heeft eveneens verklaard dat zij het daarom wenselijk heeft geacht dat toestemming zou worden verleend voor piekbelastingen hoger dan de waarden uit voorschrift 5.2. Daarbij dacht zij, aldus verdachte ter zitting, aan piekbelastingen van bijvoorbeeld BTEX 4800 µg/l.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – kort gezegd – bewezen dat verdachte zich opzettelijk, in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gedragen in strijd met de aan haar door het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleende vergunning, omdat het afvalwater dat werd geloosd via meetpunt BODAM0203 in het oppervlaktewater van de Ringvaart in enig steekmonster hogere gehaltes bevatte dan op grond van de vergunning toegestane waarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte al het mogelijk heeft gedaan om een eventuele overschrijding van de op grond van de vergunning toegestane waarden te voorkomen. Hij verbindt daaraan primair de conclusie dat verdachte dient te worden vrijgesproken nu zijns inziens het bewijs van opzet, ook in enige voorwaardelijke vorm, ontbreekt. Subsidiair dient verdachte volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens de afwezigheid van alle strafrechtelijk relevante schuld.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie acht de rechtbank bewezen dat verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Uit hetgeen verdachte ter terechtzitting verklaard blijkt dat zij reeds voorafgaand aan de uitvoering van fase B ervan uit is gegaan dat het voorkomen van overschrijdingen van de in voorschrift 5.2 gestelde maximale waarden niet mogelijk was. Blijkens de verklaringen van verdachte heeft zij daarbij zelfs overschrijdingen voor mogelijk gehouden die ver boven de op 12 februari 2007 geconstateerde waarden liggen. Door desondanks op basis van deze vergunning saneringswerkzaamheden te verrichten, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij voorschrift 5.2 zou overschrijden.
4. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op of omstreeks 12 februari 2007 te Amsterdam, opzettelijk, zich heeft gedragen in strijd met voorschrift 5.2 van de aan haar op 25 juli 2005 door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleende vergunning,
immers bevatte het afvalwater dat werd geloosd via meetpunt BODAM0203 in het oppervlaktewater van de Ringvaart in enig steekmonster hogere gehaltes dan de in tabel 2 van voorschrift 5.2 genoemde waarden,
namelijk bedroeg het gehalte aan BTEX 480 µg/l en bedroeg het gehalte aan Naftaleen
170 µg/l en bedroeg het gehalte aan PAK’s 430 µg/l.
5. De strafbaarheid van het feit
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat bij verdachte alle (strafrechtelijk relevante) schuld ontbreekt.
Gelet op het hiervoor onder 3 overwogene behoeft dit verweer geen nadere bespreking.
Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit (in de opzettelijke variant) zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 30.000 (dertigduizend euro).
De verdediging heeft meer subsidiair een strafmaatverweer gevoerd, waarin is aangevoerd dat gezien de omstandigheden waaronder de overschrijding heeft plaatsgevonden, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in de rede ligt.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft de onderhavige Wvo vergunning bij beschikking van 25 juli 2005 ontvangen. Bij de vergunning zijn voorschriften gesteld, waaronder voorschrift 5.2. Uit de vergunning blijkt dat de normen van voorschrift 5.2 zijn gebaseerd op de maximale waarde (aan BTEX) dan wel de gemiddelde waarden (aan Naftaleen en PAK’s) die bij de bodemsanering aan de Polderweg, fase A, tot dat moment waren gerealiseerd. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij er altijd van uit is gegaan dat bij de uitvoering van Fase B altijd schommelingen zouden optreden met pieken in het effluent die ver boven de normen van voorschrift 5.2 zouden liggen, tot zelfs wel het tienvoudige van de onderhavige overschrijdingen. Desondanks heeft de verdachte geen rechtsmiddelen aangewend tegen de vergunning, waardoor zij de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften heeft aanvaard. Door vervolgens de werkzaamheden uit te voeren heeft de verdachte ook aanvaard dat zij bij eventuele overschrijding van voorschriften strafrechtelijk kan worden vervolgd en bestraft.
De verdachte heeft een aantal normwaarden van voorschrift 5.2 in aanmerkelijke mate overschreden. Dit terwijl het gaat om een voorschrift dat is gesteld ter bescherming tegen zogenaamde “zwartelijst stoffen”, waarmee stoffen worden aangeduid die een bijzonder schadelijk effect kunnen hebben op de gezondheid van de mens of het milieu. Op zichzelf noopt de geconstateerde overtreding dan ook tot het opleggen van een aanzienlijke straf in de vorm van een hoge geldboete. Dit geldt eens te meer voor de verdachte, nu zij als overheidslichaam een voorbeeld dient te stellen aan andere deelnemers aan het maatschappelijk verkeer. Een rechterlijk pardon is dan ook niet aan de orde, nu het een ernstig feit betreft, dat de verdachte als overheidslichaam juist zwaar valt aan te rekenen terwijl niet is gebleken van omstandigheden die een dergelijke afdoening raadzaam zouden maken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte veel inspanningen heeft gedaan om te voorkómen dat het in de ringvaart te lozen water hogere concentraties schadelijke stoffen zou bevatten dan volgens de vergunning is toegestaan. Ook staat vast dat het een sterk verontreinigd terrein betreft, dat moeilijk is te saneren. Niet is gebleken dat zich sinds 12 februari 2007 nogmaals soortgelijke overschrijdingen hebben voorgedaan. De rechtbank concludeert dan ook dat de op die datum geconstateerde overschrijdingen incidenteel van aard waren.
De rechtbank ziet in bovengenoemde omstandigheden aanleiding bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, in die zin dat een geldboete van aanzienlijk lagere omvang zal worden opgelegd. Voor het opleggen van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke geldboete met een daaraan verbonden proeftijd is gelet op het incidentele karakter van de overtreding evenzeer geen plaats.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23(oud), 51 en 63(oud) van het Wetboek van Strafrecht, artikel 30a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de artikelen 1a(oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 30a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, Gemeente Amsterdam (Projectbureau Bodem), daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot de volgende straf:
een geldboete ter hoogte van € 1.000 (duizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. L.I.M. van Bergen en E.M.L.J. Dosker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Baltus, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2008.
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen.