ECLI:NL:RBAMS:2008:BF3975

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379408
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • A.C.A. Wildenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van een erfdienstbaarheid met betrekking tot onrechtmatig gebruik

In deze zaak heeft eiser A een vordering ingesteld tot opheffing van een erfdienstbaarheid, met als grondslag dat deze erfdienstbaarheid overbodig is geworden en dat er op onrechtmatige wijze gebruik van wordt gemaakt. De rechtbank Amsterdam heeft op 27 augustus 2008 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarbij de vordering in beginsel toewijsbaar werd geacht, maar slechts onder bepaalde voorwaarden. Eiser A kreeg de gelegenheid om zich uit te laten over deze voorwaarden, maar heeft aangegeven niet aan deze voorwaarden te kunnen voldoen. Hierdoor werd de vordering afgewezen.

De rechtbank overwoog dat de wet slechts in beperkte gevallen de mogelijkheid biedt om een erfdienstbaarheid op te heffen. Klachten over misbruik van recht zijn, indien juist, wellicht onrechtmatig, maar vormen geen goede grondslag voor opheffing van de erfdienstbaarheid. De rechtbank stelde dat A een andere vordering had moeten instellen om het onrechtmatige gebruik aan te vechten, in plaats van te trachten de erfdienstbaarheid op te heffen.

De rechtbank heeft de vordering van A afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde B zijn begroot op € 1.381. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is gewezen door rechter A.C.A. Wildenburg en openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008.

Uitspraak

vonnis
_____________________________________________________________________ __
RECHTBANK AMSTERDAM
Enkelvoudige civiele kamer
zaaknummer / rolnummer 379408 / HA ZA 07.2558
Vonnis van 27 augustus 2008
in de zaak van:
A,
wonende te,
e i s e r,
procureur mr. D.D. Senders,
tegen:
B,
wonende te,
g e d a a g d e,
procureur mr. B.J.H. Crans,
en:
de naamloze vennootschap ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
b e p e r k t g e r e c h t i g d e,
niet verschenen.
Partijen worden hierna A, B en ING genoemd.
De procedure
1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van deze rechtbank van 14 mei 2008, met de daarin genoemde stukken;
- de akte van A van 25 juni 2008;
- de antwoordakte van B van 23 juli 2008.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
De verdere standpunten van partijen.
2. Bij voornoemd vonnis van 14 mei 2008 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de vordering van A tot - kort gezegd - opheffing van de erfdienstbaarheid op de voet van artikel 5:81 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek zou kunnen worden toegewezen, indien A onvoorwaardelijk bereid zou zijn te voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. A zou bereid moeten zijn de kosten voor een door of namens B aan te leggen deugdelijke dam van circa 4,5 meter breed, op de plaats waar ook de weggehaalde dam lag, voor zijn rekening te nemen; die dam dient geschikt te zijn voor gebruik met normale gangbare machines, zoals die ook nu worden gebruikt;
b. de kosten van de aanleg, inclusief de kosten van noodzakelijke vergunningen, zouden moeten worden getaxeerd door een onafhankelijk deskundige, waarvan de kosten ook voor A zouden komen;
c. A zou bereid moeten zijn om de door een deskundige te taxeren eventuele waardevermindering van het huisperceel van B - in verband met het eventueel vestigen van een erfdienstbaarheid ten laste van het huisperceel van B bij losse verkoop van het weiland - te vergoeden; bij de taxatie daarvan zou tevens rekening gehouden moeten worden met het eventuele voordeel dat B zou hebben als gevolg van de omstandigheid dat hij bij de aanleg van een dam - naar ter bezichtiging is gebleken - direct van zijn stal en werktuigopslagplaats het weiland kan bereiken;
d. de kosten van de deskundige onder c. zouden ook voor rekening van A komen.
3. A heeft bij akte te kennen gegeven de hiervoor genoemde voorwaarden niet onvoorwaardelijk te kunnen accepteren. A voert bezwaren van inhoudelijke aard aan tegen overwegingen uit het tussenvonnis. Verder baseert A zijn standpunt op de thans bestaande onduidelijkheid met betrekking tot het bedrag dat hij eventueel aan B zou moeten betalen. A wijst de voorwaarden dan ook af.
4. B concludeert tot afwijzing van de vordering(en) van A nu hij niet bereid is aan de gestelde voorwaarden te voldoen.
Beoordeling
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op hetgeen is overwogen in het tussenvonnis. Zoals in dat tussenvonnis reeds is overwogen zouden de door A aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden die zien op gedragingen van B - indien juist - jegens hem onrechtmatig kunnen zijn. Die feiten en omstandigheden zijn, gelet op de beperkte wettelijke mogelijkheden tot opheffing of aanpassen van een erfdienstbaarheid, niet zonder meer doorslaggevend bij de beoordeling van de vorderingen. Indien het A is te doen om dat (gestelde) onrechtmatige gedrag, had hij een andere vordering moeten instellen. De huidige vorderingen - die besluiten met de vordering tot het nemen van een beslissing die de rechtbank geraden mocht voorkomen - zien alleen op het opheffen/aanpassen van de erfdienstbaarheid.
6. Nu A de hiervoor genoemde voorwaarden niet kan of wil accepteren dient zijn vordering zoals genoemd onder 3.1 van het tussenvonnis te worden afgewezen. Dit is in het tussenvonnis onder 21 ook al overwogen. In het tussenvonnis is ook overwogen dat de overige vorderingen van A dienen te worden afgewezen.
7. Als de in het ongelijk gestelde partij zal A worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu ING niet in de procedure is verschenen zullen er geen kosten jegens ING worden toegewezen. De proceskosten aan de zijde van B worden tot op heden begroot als volgt:
- salaris procureur (conclusie van antwoord,
comparitie en akte 2,5 punt tarief II à € 452,--) € 1.130,--
- vast recht € 251,--
totaal € 1.381,--
Nu dit is gevorderd zal deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt A in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van B begroot op € 1.381,--;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C.A. Wildenburg, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008.