ECLI:NL:RBAMS:2008:BF3963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
370912 / 375080
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in een schadeclaimprocedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een advocaat, mr. L, die eisers bijstond in een procedure tegen P Company N.V. De eisers, waaronder natuurlijke personen en besloten vennootschappen, verwijten de advocaat dat hij tekortgeschoten is in zijn zorgplicht door beroepsfouten te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat inderdaad tekortgeschoten is, maar dat niet aannemelijk is gemaakt dat de eisers als gevolg van deze tekortkomingen schade hebben geleden. De rechtbank heeft de procedure in twee zaken gevoegd, waarbij de eisers in totaal 460 vorderingen uit onrechtmatige daad hebben ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende concrete gegevens hebben verstrekt om hun schade te onderbouwen, zoals het aantal aandelen, aankoop- en verkoopdata en de bijbehorende prijzen. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen of de verweten gedragingen van de advocaat daadwerkelijk tot schade hebben geleid. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. Dit vonnis is gewezen op 27 augustus 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
Vonnis in gevoegde zaken van 27 augustus 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 370912 / HA ZA 07-1469 van
1. A,
wonende te,
2. B,
wonende te,
3. C,
wonende te,
4. D,
wonende te,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
D BEHEER B.V.,
gevestigd te Lent, gemeente Nijmegen,
6. E,
wonende te,
7. F,
wonende te,
8. G,
wonende te,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEHEERMAATSCHAPPIJ E B.V.,
gevestigd te Beek en Donk, gemeente Laarbeek,
10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
E PENSIOEN B.V.,
gevestigd te Beek en Donk, gemeente Laarbeek,
11. H,
wonende te,
12. I,
wonende te,
13. J,
wonende te,
14. K,
wonende te,
eisers,
procureur mr. H.J. Bos (Bos & Partners Advocaten),
tegen
1. de maatschap van rechtspersonen met beperkte aansprakelijkheid
L ADVOCATEN,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
L ADVOCATENKANTOOR B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. L,
wonende te,
gedaagden,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 375080 / HA ZA 07-2007 van
M,
wonende te,
eiser,
procureur mr. H.J. Bos (Bos & Partners Advocaten),
tegen
1. de maatschap van rechtspersonen met beperkte aansprakelijkheid
L ADVOCATEN,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
L ADVOCATENKANTOOR B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
3. L,
wonende te,
gedaagden,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
De eisende partijen zullen hierna K c.s., M en gezamenlijk eisers worden genoemd. Gedaagden zullen gezamenlijk L c.s. en afzonderlijk L Advocaten, L B.V. en mr. L worden genoemd.
1. De procedure
in de zaak 07-1469
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het voegingsincident van 29 augustus 2007,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het vonnis van 24 oktober 2007 waarin de zaak is verwezen voor re- en dupliek,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met producties,
- de akte uitlating producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
in de zaak 07-2007
1.3. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 juni 2007, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het vonnis van 24 oktober 2007 waarin de zaak is verwezen voor re- en dupliek,
- de conclusie van repliek, met producties,
- de conclusie van dupliek, met producties,
- de akte uitlating producties.
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.
in de zaak 07-1469 en in de zaak 07-2007
1.5. Aangezien de enkelvoudige kamer van de rechtbank van oordeel is dat de zaak ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, heeft zij de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
2. De feiten in de zaak 07-1469 en in de zaak 07-2007
2.1. L B.V. vormt samen met vier andere besloten vennootschappen L Advocaten. Mr. L is bestuurder en enig aandeelhouder van L B.V. en als advocaat verbonden aan L Advocaten.
2.2. Eisers, althans hun echtgenoot, hebben alle belegd in (derivaten van) aandelen P Company N.V. In de periode 1998-2000 is de koerswaarde van het aandeel P Company N.V. sterk gedaald.
2.3. In de Verenigde Staten van Amerika heeft een groep beleggers een zaak aangespannen jegens, onder andere, P Company N.V. in verband met geleden verliezen en in dat kader een complaint (een inleidend juridisch stuk, hierna: de complaint) opgesteld.
2.4. Een aantal aandeelhouders, warranthouders en/of optiehouders van P Company N.V. heeft zich gemeld bij Stichting De Keursteen - een stichting die financiële misstanden in gereformeerde kringen aan de kaak stelt - met het verzoek hun belangen te behartigen. Op 18 augustus 2000 heeft een gesprek plaatsgevonden op het kantoor van L Advocaten, waarbij aanwezig waren mr. L, mr. N (destijds advocaat bij L Advocaten), O namens Stichting De Keursteen en M.
2.5. Stichting De Keursteen heeft vervolgens namens hen mr. L verzocht een procedure te voeren tegen (het management van) P Company N.V. in verband met de geleden vermogensverliezen. Op 22 augustus 2000 heeft Stichting De Keursteen beleggers in P Company N.V. aangeschreven en meegedeeld dat zij Mr. L bereid had gevonden namens de gedupeerde beleggers in P Company N.V. een schadeclaim aanhangig te maken. Kort gezegd zouden - na bestudering van de juridische haalbaarheid - vorderingen tot schadevergoeding worden ingesteld. Voor diegenen die wilden deelnemen aan deze procedure was een aanmeldingsformulier bijgesloten voor de “schadevergoedingsprocedure jegens het management c.a. van P Company N.V. door de heer mr. L met ondersteuning van Stichting De Keursteen”, dat de afzonderlijke beleggers dienden in te vullen. Deelnemers dienden zowel aan Stichting De Keursteen als aan mr. L (op een bankrekening ten name van L Advocaten) een vergoeding te betalen. De betaling aan mr. L betrof alleen honorarium voor de procedure in eerste aanleg, niet voor verschotten, proceskosten en kosten van deskundigen.
In verband met de te voeren procedure heeft Stichting De Keursteen telkens de gegevens van de afzonderlijke beleggers verzameld en – tijdens de procedure – de contacten met hen onderhouden, onder meer via een nieuwsbrief.
2.6. In totaal 460 natuurlijke en rechtspersonen (hierna: de beleggers) hebben op deze wijze bij de rechtbank Arnhem een procedure gevoerd tegen P Company N.V., Q Group B.V., Q Business Systems Holding B.V., Q Business Systems Central Europe Holding B.V., P en PP (hierna: P c.s.).
2.7. In de dagvaardingen van januari 2001 staat mr. L als advocaat vermeld. De dagvaardingen bevatten een op onderdelen aangepaste en aangevulde Nederlandse vertaling van de complaint.
2.8. Bij tussenvonnis van 23 maart 2005 heeft de rechtbank Arnhem – voor zover hier van belang – het volgende overwogen in de zaak tussen de beleggers en P c.s.:
4.1. De rechtbank beschouwt de dagvaardingen niet als een obscuur libel (…). Het moet gedaagden (…) voldoende duidelijk zijn wat de strekking van eisers betoog is. Er is echter wel aanvullende informatie nodig voordat de rechtbank zich een oordeel over de zaak kan gaan vormen. De rechtbank zal er zich in dit vonnis toe beperken aan te geven aan welke informatie zij thans in ieder geval behoefte heeft en eisers in de gelegenheid stellen die bij akte te verschaffen. (…)
4.2. Wat met name ontbreekt is een precisering van de gevorderde bedragen per eiser.
Eisers stellen ieder voor zich schade te hebben geleden in de periode dat zij aandeelhouders zijn (geweest) van P. Om te kunnen vaststellen of dat zo is, dient de rechtbank te beschikken over een overzicht, dat nu geheel ontbreekt, van het bezit aandelen P per eiser. Dit dient in ieder geval in te houden
- het aantal gehouden aandelen,
- de aankoopdatum of – data,
- de aankoopprijs,
- de verkoopdatum of – data,
- de verkoopprijs.
- Voor degenen die nog aandelen houden – die zijn er, volgens de dagvaarding – dient ook de huidige situatie te worden beschreven en te worden aangegeven waar hun schade in zit.
- Per eiser dienen, zo mogelijk, aan- en verkoopnota’s te worden overgelegd.
- Per eiser dient te worden aangegeven hoe de schade is opgebouwd en berekend (koersverlies, rente, transactiekosten en/of andere elementen).
In het algemeen zal uit het totaal van de door eisers verschafte en te verschaffen gegevens duidelijk moeten zijn dat (bepaalde) verweten gedragingen tot schade bij iedere eiser afzonderlijk hebben geleid en hoe groot die schade is.
(…)
2.9. Bij eindvonnis van 23 november 2005 heeft de rechtbank Arnhem de vorderingen van de beleggers afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de proceskosten van in totaal EUR 73.360,74. In het vonnis is onder meer het volgende overwogen:
2.7. (…) Om deze gegevens te verkrijgen heeft Stichting De Keursteen na de datum van het tussenvonnis aan eisers een door hun advocaat opgestelde en door ieder der eisers in te vullen vragenlijst toegestuurd bij brief van 15 april 2005 (…).
Op het bijgevoegde formulier diende per eiser te worden aangegeven
- hoeveel aandelen P Company hij op 1 mei 1995 bezat,
- hoeveel aandelen P Company hij tussen 1 mei 1995 en 1 september 1999 heeft gekocht, en wanneer en tegen welke koers dat dan gebeurd is,
- hoeveel aandelen P Company hij tussen 1 mei 1995 en 1 september 1999 heeft verkocht, en wanneer en tegen welke koers dat dan gebeurd is,
- wat het bedrag is van de door hem geleden schade, bestaande in koersverlies en transactiekosten,
- of hij op het moment van beantwoording van de vragenlijst nog aandelen P Company heeft die hij in de periode van 1 mei 1995 tot 1 september 1999 heeft gekocht, en hoeveel dat er dan zijn.
(…)
2.10. De rechtbank heeft de gegevens die hiervoor onder 2.7 zijn bedoeld, inderdaad van eisers gevraagd. Aan de opsomming van die benodigde gegevens heeft zij in het tussenvonnis echter toegevoegd dat in het algemeen uit het totaal van de door eisers verschafte en te verschaffen gegevens duidelijk zal moeten zijn dat (bepaalde) verweten gedragingen tot schade bij iedere eiser afzonderlijk hebben geleid en hoe groot die schade is.
2.11. Eisers hebben geen collectieve actie ingesteld in de zin van artikel 3:305a BW. Dat ligt voor de hand waar zij schadevergoeding vorderen en genoemd artikel die vordering uitsluit. Deze keuze leidt er echter toe dat er schadevergoeding wordt gevorderd op grond van onrechtmatig handelen jegens alle eisende partijen. Het gaat dus om vierhonderdzestig vorderingen uit onrechtmatige daad. Om tot toewijzing van elk daarvan te kunnen komen, dient de rechtbank op grond van zijn stellingen per eiser te kunnen beoordelen of door één of meer van de gedaagden jegens hem onrechtmatig is gehandeld, of hij dientengevolge schade heeft geleden en of deze schade geheel of gedeeltelijk kan worden toegerekend aan één of meer van de gedaagden die onrechtmatig hebben gehandeld.
2.12. Reeds doordat één algemeen feitenrelaas door eisers is gehouden, zonder dat deze feiten te herleiden zijn tot feiten en omstandigheden die voor iedere individuele eiser een rol hebben gespeeld, voldoet hun betoog niet aan de onder 2.11 bedoelde criteria. De onder 2.7 bedoelde gegevens veranderen daar niets aan omdat zij niet zijn geplaatst in het kader van een redenering die de vordering per eiser, met name op het punt van de causaliteit, kan dragen. Uit de gegevens is slechts aannemelijk geworden dat eisers in de te dezen relevante periode eigenaar van aandelen P Company zijn geweest. Zelfs is niet aannemelijk dat zij allen verlies hebben geleden op deze aandelen en voor zover dat wel aannemelijk is, ontbreekt de redenering die kan leiden tot aansprakelijkheid van één of meer gedaagden zoals bedoeld onder 2.11. In de akte waarbij de CD-romschijf een bijlage vormt, gaan eisers niet op de onder 2.10 bedoelde overweging in het tussenvonnis in. Het is gebleven bij het los verschaffen van de onder 2.7 genoemde gegevens per eiser.
2.13. De slotsom moet op dit onderdeel zijn dat, hoewel de dagvaarding niet als obscuur libel nietig is verklaard en eisers ontvankelijk zijn geacht in hun vorderingen, zij er – ondanks daarop gerichte vragen van de gedaagden en de vragen van de rechtbank in het tussenvonnis – niet toe over zijn gegaan een onderbouwing van die vorderingen te geven die zodanig is dat hun stellingen, mits bewezen, de vorderingen kunnen dragen.
(…)
2.10. Een groot deel van de beleggers is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. Een deel van de beleggers werd daarbij bijgestaan door mr. L, een andere groep werd bijgestaan door een andere advocaat. Laatstgenoemde groep heeft tijdens de hoger beroepprocedure een minnelijke regeling getroffen met P c.s. op grond waarvan zij een schadevergoeding hebben gekregen en de hoger beroepprocedure is geroyeerd. Eisers zijn in de hoger beroepprocedure niet door mr. L bijgestaan.
3. Het geschil in de zaak 07-1469 en in de zaak 07-2007
3.1. K c.s. vordert samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat L c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens eisers, althans onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld;
II. L c.s., voor zover mogelijk hoofdelijk, te veroordelen tot vergoeding van de door eisers geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. L c.s., voor zover mogelijk hoofdelijk, te veroordelen in de kosten van deze procedure en de buitengerechtelijke kosten.
3.2. De eis van M is gelijkluidend.
3.3. Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat L c.s. bij de uitvoering van de werkzaamheden voor eisers in het kader van de procedure tegen P c.s. diverse beroepsfouten heeft gemaakt, althans niet de zorgvuldigheid heeft betracht die eisers mochten verwachten. Samengevat stellen zij daartoe dat L c.s. in de gevoerde procedure - ook nadat daarop in het tussenvonnis door de rechtbank was gewezen - de essentiële stellingen van eisers niet (voldoende) heeft onderbouwd, waardoor de kans van slagen van de procedure tegen P c.s. nagenoeg nihil was. Verder verwijten eisers L c.s. dat hij ten onrechte niet alle partijen (juist) in de dagvaarding heeft vermeld, door de in de dagvaardingen gehanteerde periode diverse beleggers feitelijk heeft uitgesloten, dat het beroep op ongerechtvaardigde verrijking bij voorbaat kansloos was, dat hij heeft verzuimd te stellen dat de omzetboekingen in strijd waren met de regelgeving, dat de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde ondernemingen 1996 was geschonden, dat hij heeft verzuimd een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel in verband met de getroffen schikking in de Verenigde Staten van Amerika en dat hij heeft nagelaten op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Rechtsvordering stukken op te vragen.
3.4. Voorts verwijten eisers L c.s. dat hij hen voorafgaand aan en tijdens de procedure gebrekkig heeft geïnformeerd. Eisers stellen in dat kader verder dat het, gezien de complexiteit van de vordering, voor de hand had gelegen om een collectieve actie ex artikel 3:305a BW tegen P c.s. in te stellen, waarbij de beleggers niet het causale verband tussen het onrechtmatige handelen en de gestelde schade hadden hoeven aan te tonen. Eisers menen dat het op de weg van L c.s. had gelegen hen omtrent die mogelijkheid te informeren en hen daarbij erop te wijzen dat zij bij verlies van een dergelijke procedure een aanzienlijk lagere proceskostenveroordeling (EUR 5.937,00 in plaats van EUR 73.360,74) verschuldigd zouden zijn.
L c.s. heeft aldus onzorgvuldig gehandeld jegens eisers en is aansprakelijk voor de daardoor geleden schade. Eisers verwijten L c.s. daarbij uitdrukkelijk niet dat zij de procedure tegen P c.s. hebben verloren, doch zij menen dat als gevolg van de door L c.s. gekozen wijze van procederen de kans van slagen van de procedure tegen P c.s. op voorhand nagenoeg nihil was. Eisers stellen dat zij dientengevolge schade hebben geleden die, aldus eisers, onder meer bestaat uit het door eisers aan L betaalde honorarium.
3.5. L c.s. voert verweer en betwist daartoe onder meer het bestaan van causaal verband tussen de verweten gedragingen en mogelijk door eisers geleden schade. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in de zaak 07-1469 en in de zaak 07-2007
4.1. De rechtbank stelt voorop dat, zoals eisers ook aanvoeren, een advocaat bij de uitvoering van zijn werkzaamheden dient te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Naar het oordeel van de rechtbank mocht in het onderhavige geval van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in ieder geval worden verwacht dat hij per eiser voldoende concrete gegevens zou verschaffen waaruit zou kunnen blijken op welke wijze de aan P c.s. verweten gedragingen tot schade bij iedere eiser afzonderlijk hebben geleid, althans dat hij voldoende zou onderbouwen waarom zulks - in weerwil van hetgeen in het tussenvonnis is overwogen - in het concrete geval niet nodig zou zijn. Dit geldt temeer nu de rechtbank Arnhem hem daartoe in haar tussenvonnis nog uitdrukkelijk de gelegenheid heeft geboden.
L c.s. heeft dat niet gedaan en daarvan kan hem een verwijt worden gemaakt.
L c.s. is aldus tekortgeschoten in de nakoming van de op hem als advocaat jegens zijn cliënten rustende zorgplicht.
4.2. Hoewel aldus met eisers kan worden aangenomen dat L c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, leidt dit niet zonder meer tot toewijzing van hun vorderingen. Eerst zal tenminste aannemelijk moeten worden dat eisers als gevolg van het handelen van L c.s. mogelijk schade hebben geleden. Daarbij is van belang dat eisers zelf uitdrukkelijk stellen dat zij L c.s. niet verwijten dat zij de procedure hebben verloren en dat uit hun stellingen evenmin valt op te maken dat zij menen dat zij zonder de aan L c.s. verweten gedragingen, in de procedure tegen P c.s. een beter resultaat hadden kunnen bereiken dan zij thans met de getroffen schikking hebben bereikt. Dat roept de vraag op waaruit de door eisers geleden schade dan wel bestaat.
4.3. Eisers noemen in dat kader als enige concrete schadepost het door hen aan L c.s. betaalde honorarium en betogen dat de door L c.s. in ruil daarvoor geleverde dienst waardeloos is gebleken, omdat door toedoen van L c.s. geen inhoudelijke behandeling van hun vordering heeft plaatsgevonden. Eisers miskennen daarmee echter dat het door hen betaalde honorarium niet kan worden aangemerkt als tengevolge van de door hen gestelde tekortkomingen geleden schade. Het honorarium zou immers ook aan L c.s. verschuldigd zijn geweest indien de aan L c.s. verweten gedragingen en verzuimen niet hadden plaatsgevonden en L c.s. hen geheel foutloos in de procedure tegen P c.s. zou hebben bijgestaan. Indien eisers met deze procedure terugbetaling van het door hen betaalde honorarium beoogden, had het veeleer in de rede gelegen de met L c.s. gesloten overeenkomst (buiten) gerechtelijk te ontbinden en hetgeen uit dien hoofde is voldaan als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Eisers hebben dat niet gedaan.
4.4. De rechtbank begrijpt de stellingen van eisers verder aldus dat zij menen schade te hebben geleden doordat zij door de rechtbank Arnhem in eerste aanleg zijn veroordeeld tot een onnodig hoge proceskostenvergoeding. Eisers betogen immers dat het op de weg van L c.s. had gelegen hen te wijzen op de volgens eisers voor de hand liggende mogelijkheid een collectieve actie ex artikel 3:305a BW tegen P c.s. in te stellen, in welk geval bij verlies van de procedure een proceskostenveroordeling van maximaal EUR 5.937,00 zou zijn gevolgd in plaats van de EUR 73.360,74 waartoe alle 460 eisers door de rechtbank Arnhem hoofdelijk zijn veroordeeld.
4.5. Nog daargelaten dat is gesteld noch gebleken dat eisers deze proceskostenveroordeling ook daadwerkelijk hebben voldaan, geldt ook hier dat onvoldoende aannemelijk is dat eisers als gevolg van het gestelde handelen van L c.s. mogelijk schade hebben geleden. Daartoe hadden eisers immers ten minste moeten stellen dat, indien L c.s. hen op de mogelijkheid had gewezen om in plaats van een individuele vordering tot schadevergoeding, eerst een collectieve actie op grond van artikel 3:305a BW in te stellen, daar ook voor zou zijn gekozen. Anders dan eisers kennelijk menen ligt ook niet zonder meer voor de hand dat elk van de bij Stichting De Keursteen aangesloten beleggers die keuze had willen en kunnen maken.
4.6. Daarbij geldt allereerst dat een actie ex 3:305a BW, anders dan eisers stellen, niet namens de gezamenlijk beleggers had kunnen worden ingesteld, maar slechts door een stichting of vereniging die blijkens haar statuten de belangen van de beleggers behartigt. Gesteld noch gebleken is dat en, zo ja, onder welke voorwaarden Stichting De Keursteen die procedure op eigen naam had willen voeren, terwijl, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet kan worden aangenomen dat alle beleggers een dergelijke door Stichting De Keursteen aan te spannen procedure hadden willen financieren. Blijkens het aanmeldingsformulier en de begeleidende brief hadden de beleggers zich immers aangemeld om deel te nemen aan een jegens het management van P Company N.V. in te stellen schadevergoedingsprocedure, terwijl - naar L c.s. terecht betogen en eisers ook onderkennen - een op artikel 3:305a BW gebaseerde procedure niet tot een veroordeling tot schadevergoeding had kunnen leiden. Elk van de beleggers had na afloop van een eventueel succesvol gevoerde procedure ex 3:305a BW alsnog zelf een daartoe strekkende vordering moeten instellen.
Onder deze omstandigheden had het op de weg van eisers gelegen tenminste te stellen en met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen, dat indien L c.s. had voorgesteld jegens P c.s. een collectieve actie op grond van artikel 3:305a BW in te stellen, de beleggers daar ook voor zouden hebben gekozen. Nu eisers dat niet hebben gedaan kan daarvan niet worden uitgegaan.
4.7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat, nu eisers overigens - concreet noch impliciet - stellen anderszins enige schade te hebben geleden, onvoldoende aannemelijk is geworden dat eisers als gevolg van het aan L c.s. verweten handelen, mogelijk schade hebben geleden. Aldus is niet voldaan aan de voorwaarden voor toewijzing van de onder II gevorderde veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en zal deze worden afgewezen. Dit brengt mee dat eisers geen rechtens te respecteren belang hebben bij de gevorderde verklaring voor recht, zodat ook deze vordering voor afwijzing gereed ligt. De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen evenmin voor vergoeding in aanmerking.
4.8. De overige door L c.s. gevoerde verweren behoeven in het licht van het voorgaande geen nadere bespreking.
4.9. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten in beide zaken worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van L c.s. worden begroot op EUR 502,00 aan vast recht en EUR 1.356,00 aan salaris procureur (3,0 punten x tarief EUR 452,00). De proceskosten in het incident zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing in de zaak 07-1469 en in de zaak 07-2007
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt eisers hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van L c.s. tot op heden begroot op EUR 1.858,00;
5.3. compenseert de proceskosten in het incident aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4. verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink, mr. L. Biller en mr. M.R. Jöbsis en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008.?