RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/868 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. H.W. Bos-Hagens,
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), gevestigd te Rijswijk,
verweerder,
gemachtigde mr. M.C.A. van den Hil.
Bij besluit van 14 november 2007 heeft verweerder aan eiseres geweigerd een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen in de categorieën B en BE te verstrekken, omdat uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat eiseres een onvoldoende rijtest heeft afgelegd. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Dit verzoek is afgewezen bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 december 2007.
Bij besluit van 15 februari 2008 heeft verweerder het door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder overwogen dat eiseres op grond van lichamelijk handicaps is verwezen voor een rijtest. Nu de rijtest met onvoldoende resultaat is afgelegd is eiseres ongeschikt geacht op grond van hoofdstuk 9 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2008.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1.1. Eiseres heeft op 29 januari 2007 door middel van het invullen van een zogeheten ‘eigen verklaring’ een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B en categorie BE.
2.1.2. Verweerder heeft vervolgens psychiater [deskundige 1] aangewezen als deskundige voor het verrichten van het onderzoek. Eiseres is op 3 maart 2007 onderzocht. De [deskundige 1] heeft eiseres geschikt geacht voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie A/B/BE voor een termijn van drie jaar.
2.1.3. Op 10 juli 2007 heeft eiseres een rijtest afgelegd, afgenomen door een deskundige praktische rijgeschiktheid. De deskundige heeft de rijgeschiktheid onvoldoende geacht. Vervolgens heeft eiseres op advies van de deskundige praktische rijtest een aantal rijlessen genomen in een lesauto met automatische versnelling. Zoals blijkt uit de rapportage van 8 november 2007 heeft een tweede deskundige praktische rijgeschiktheid het resultaat van de rijtest van eiser op die datum in een automaat lesauto eveneens onvoldoende bevonden.
2.2.1. Eiseres stelt dat de resultaten van de rijtesten buiten beschouwing dienen te worden gelaten, omdat er geen enkele reden was om de rijtesten af te leggen. Eiseres ontkent dat zij met een stok loopt, zoals door verweerder wordt gesteld. Nu er evenmin een psychiatrische stoornis is vastgesteld dient de rechtbank te bepalen dat het bezwaar gegrond wordt verklaard en de verklaring wordt afgegeven. Voorts dient alle informatie betreffende het vermeende psychiatrische verleden vernietigd te worden. Deze gegevens mogen geen onderdeel meer uitmaken van een toekomstige beoordeling en verweerder dient te worden veroordeeld in de kosten van de medische keuringen. Namens eiseres is ter zitting verzocht om aanhouding van de behandeling zodat eiseres alsnog in de gelegenheid kan worden gesteld zich door een psychiater te laten onderzoeken.
2.3.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres terecht is opgeroepen voor een rijtest. Verweerder verwijst daartoe naar schriftelijke en mondelinge verklaringen van eiseres zelf met betrekking tot haar artrose. Uit de rapporten van de rijtest blijkt dat door het rijgedrag van eiseres de verkeersveiligheid in gedrang komt.
2.4.1. Ingevolge artikel 97 van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
2.4.2. Ingevolge artikel 101, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager van een verklaring van geschiktheid zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige indien:
a. de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft;
b. het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
2.4.3. Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen geeft het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, voor die categorie een verklaring van geschiktheid af.
2.4.4. Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de bijlage).
2.4.5. Hoofdstuk 9 van bovengenoemde bijlage, luidt als volgt:
“Hoofdstuk 9. Lichamelijke handicaps
De geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap wordt in eerste instantie beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens (bijvoorbeeld een rapport van de revalidatiearts). In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Deze deskundige adviseert het CBR - veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen. Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.”
Overwegingen van de rechtbank
2.5.1. Verweerder heeft het bestreden besluit gegrond op artikel 103 van het Reglement rijbewijzen en hoofdstuk 9 Lichamelijke handicaps van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat haar rijbewijs vanaf 1996 ten onrechte ongeldig is verklaard, stelt de rechtbank vast dat dit valt buiten de omvang van het geding waarover de rechtbank zich dient uit te spreken. Dit geldt eveneens voor de stelling van eiseres dat verweerder psychiatrische rapportages uit het dossier van eiseres moet verwijderen. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de zaak aan te houden voor een onderzoek naar de geestelijke geschiktheid.
2.5.2. Nu uit de stukken naar voren komt dat eiseres bekend is met artrose van heup- en beengewrichten zal de rechtbank buiten beschouwing laten of eiseres met een stok loopt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht Hoofdstuk 9 Lichamelijke handicaps van de bij de Regeling behorende bijlage op eiseres van toepassing geacht op grond van het vermoeden van lichamelijke ongeschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Gelet hierop was verweerder in het onderhavige geval bevoegd om eiseres een rijtest op te leggen, teneinde een oordeel te kunnen vormen over haar rijvaardigheid. Voor de stelling van eiseres dat verweerder naar een nieuwe weigeringgrond heeft gezocht nu een psychiatrische stoornis niet kon worden vastgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder reeds in 2000/2001 een rijtest aangewezen heeft geacht maar dat eiseres haar medewerking heeft geweigerd. Op 1 februari 2005 is aan eiseres een Verklaring van geschiktheid geweigerd vanwege psychiatrische problematiek. In het psychiatrische rapport van 26 januari 2005, dat aan dat besluit ten grondslag lag, staat te lezen: “betrokkene is bekend met artrose van haar heup- en beengewrichten.”
2.5.3. Uit het rapport praktische rijgeschiktheid dat naar aanleiding van de rijtesten is opgemaakt blijkt dat eiseres ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig, zodat de verklaring van geschiktheid terecht is geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat de test zich niet diende te beperken tot beperkingen van eiseres in verband met de artrose, zoals door eiseres is aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zijn standpunt in het bestreden besluit niet in redelijkheid op de conclusies van deze deskundigen heeft kunnen baseren.
2.5.4. Artikel 103 van het Reglement laat verweerder voorts geen ruimte de belangen van de aanvrager af te wegen tegen de andere betrokken belangen, in het geval hij tot de conclusie komt dat de aanvrager al dan niet voldoet aan de eisen van geschiktheid. Hieruit vloeit voort dat verweerder op goede gronden heeft besloten tot weigering van de registratie van een Verklaring van geschiktheid ten behoeve van eiseres.
2.5.5. Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat indien eiseres in de toekomst meent dat haar beperkingen dusdanig verminderd zijn dat zij weer geschikt geacht moet worden om auto te rijden, zij ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement wederom een zogenaamde Eigen verklaring kan aanvragen om in het bezit te komen van een geldig rijbewijs.
2.6.1. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.6.2. Voor een veroordeling van verweerder tot vergoeding van de proceskosten of het gestorte griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 september 2008 door mr. N.J. Koene, rechter,
in tegenwoordigheid van B.O. Schaafsma, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B