ECLI:NL:RBAMS:2008:BF1887

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.314-2008
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Frankrijk in verband met criminele organisatie en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2008 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in Benin en thans gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 1 augustus 2008, waarbij de opgeëiste persoon en haar raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grondslag voor het EAB een arrestatiebevel is, uitgevaardigd door de Franse autoriteiten, en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd.

De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering zou leiden tot een flagrante schending van het recht op respect voor familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, oordelend dat de inbreuk op dit recht gerechtvaardigd is in het belang van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering aan de Franse autoriteiten noodzakelijk is voor een goede rechtsbedeling, gezien de ernst van de beschuldigingen en de noodzaak om de betrokken verdachten in dezelfde jurisdictie te vervolgen.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij zij heeft opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van de voorzitter en met de aanwezigheid van de andere rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.314-2008
RK nummer: 08/3272
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 juni 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 26 mei 2008 door de Procureur van de Republiek, verbonden aan het Tribunal de Grande Instance te Rennes, Frankrijk. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], Benin, op [geboortedatum] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen ‘Nieuwersluis’
te Nieuwersluis,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 augustus 2008. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en haar raadsman, mr. M.C.J. Teurlings, advocaat te Amsterdam gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Franse taal.
Op deze zitting is de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW met toepassing van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel ten grondslag, gedateerd 26 mei 2008 en uitgevaardigd door de Vice-President belast met het onderzoek bij het Tribunal de Grande Instance te Rennes, referentienummer E 07/00011.
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB op verkeerde gronden berust nu uit het EAB valt op te maken dat het doel van de overlevering het bewerkstelligen is van een confrontatie van de opgeëiste persoon met [persoon 1] en het stellen van wat vragen aan de opgeëiste persoon, maar niet het vervolgen van de opgeëiste persoon als verdachte. Het EAB is daarom in strijd met artikel 7 OLW uitgevaardigd, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De grondslag voor het EAB is het reeds genoemde nationale aanhoudingsbevel. Dit bevel heeft betrekking op de opgeëiste persoon. Het feit dat de uitvaardigende justitiële autoriteit er in aanvullende informatie melding van maakt dat zij de opgeëiste persoon wil confronteren met één van de medeverdachten die als getuige belastende verklaringen over de opgeëiste persoon heeft afgelegd en dat zij haar wil ondervragen, laat onverlet dat het EAB betrekking heeft op de vervolging van de opgeëiste persoon voor de in het EAB omschreven feiten. De conclusie van de raadsman dat de vervolging niet langer wordt nagestreefd is te snel getrokken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat van een schending van artikel 7 OLW niet is gebleken. Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan vijf naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij niet de Nederlandse, maar de Belgische nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Namens de uitvaardigende justitiële autoriteit is in een e-mail d.d. 29 juli 2008 verklaard dat op bedoelde bijlage ten onrechte het eerste feit op de in het EAB onder e) weergegeven lijst, te weten ‘deelneming aan een criminele organisatie’, niet is aangekruist. In een e-mail van 30 juli 2008 wordt bevestigd, dat het EAB ook betrekking heeft op deze verdenking en dat de overlevering mede voor dit feit wordt verzocht.
Uitgaande van het nationale recht van de uitvaardigende justitiële autoriteit - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat het vereiste van dubbele strafbaarheid voor deze feiten niet geldt. De feiten vallen respectievelijk onder nummer 1 en 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Zij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten, is niet gebleken.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
Uit de stukken blijkt dat het feit bedoeld onder 4.1 waarvoor de Franse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen gedeeltelijk in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a OLW verbiedt in dit geval de overlevering voor deze feiten.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Slechts een deel van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht is op Nederlands grondgebied gepleegd, te weten één drugstransport vanuit Frankrijk naar Nederland.
De opsporing en vervolging van de strafbare feiten zijn in Frankrijk aangevangen.
Een medeverdachte heeft verklaard over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon waardoor een confrontatie noodzakelijk wordt geacht. De bewijsmiddelen bevinden zich in Frankrijk en de medeverdachten worden reeds in Frankrijk vervolgd. In het belang van een goede rechtsbedeling verdient het de voorkeur de verdachten in dezelfde jurisdictie te vervolgen. De rechtsorde is in Frankrijk rechtstreeks aangetast, nu de verdovende middelen daarheen werden geïmporteerd.
Het voorgaande brengt met zich dat op grond van de goede rechtsbedeling overlevering aan de Franse autoriteiten de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland, aldus de officier van justitie.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten acht de rechtbank de vordering niet onredelijk en is zij van oordeel dat de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond.
7. Verweren
7.1 Artikel 11 OLW.
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 11 OLW.
De echtgenoot van de opgeëiste persoon is invalide en geheel afhankelijk van haar zorg. Hij lijdt aan een ernstige ziekte en zal naar verwachting binnen afzienbare tijd overlijden. Hij verblijft op het ogenblik in Benin. Samen hebben zij een dochtertje van 6 maanden oud, dat op het ogenblik verzorgd wordt door haar grootvader.
Overlevering zou leiden tot een flagrante schending van een fundamenteel recht van de opgeëiste persoon, te weten schending van het in artikel 8, eerste lid van het EVRM bedoelde recht op respect voor familie- en gezinsleven.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het tweede lid van artikel 8 EVRM bepaalt dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van het in het eerste lid bedoelde recht, tenzij de inbreuk op dat recht gerechtvaardigd is. Overlevering is een bij wet voorziene en in een democratische samenleving noodzakelijke inbreuk die in het algemeen de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten dient. In het onderhavige geval, waar het gaat om de verdenking van betrokkenheid bij omvangrijke en internationale drugssmokkel, dient deze inbreuk ook het belang van de bescherming van de gezondheid van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat de inbreuk noodzakelijk en dus gerechtvaardigd is.
7.2. De belastende verklaringen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de belastende verklaringen die afgelegd zijn door [persoon 1] en die zijn samengevat in de uitgebreide brief d.d. 16 juni 2008, afkomstig van de Vice-Procureur te Rennes, leugenachtig en onbetrouwbaar zijn en zijn afgelegd vanuit een persoonlijke rancune jegens de opgeëiste persoon. Wat hier ook van zij, de toetsing van de bewijsmiddelen, waaronder de waardering van de afgelegde verklaringen door de medeverdachte/getuige [persoon 1], is voorbehouden aan de Franse rechter die de strafzaak tegen de opgeëiste persoon inhoudelijk zal behandelen en die zal beschikken over alle voorhanden zijnde bewijsmiddelen. Het is niet aan de overleveringsrechter om zich hierover een oordeel te vormen.
8. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet.
10. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Procureur van de Republiek, verbonden aan het Tribunal de Grande Instance te Rennes, Frankrijk, ten behoeve van het in Frankrijk tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. S. Ju en A.A. Spoel, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2008.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.