ECLI:NL:RBAMS:2008:BF1065

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/497315-2008
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Belgische en Turkse verdachte aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2008 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, geboren in België en met Turkse nationaliteit, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Flevoland' te Almere. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die op 12 juni 2008 was ingediend, en die strekte tot overlevering voor een strafrechtelijk onderzoek in Duitsland. De opgeëiste persoon had verweer gevoerd tegen de overlevering, onder andere met het argument dat de feiten in het EAB onvoldoende specifiek waren om een gedegen onschuldverweer te kunnen voeren. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de vordering van de officier van justitie voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank stelde vast dat er voldoende bewijs was om de overlevering toe te staan, en dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij onschuldig was aan de feiten waarvoor zijn overlevering werd verzocht. De rechtbank concludeerde dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten kon plaatsvinden, en wees het verzoek om aanhouding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was de uitspraak mede te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open volgens de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497315-2008
RK nummer: 08/3174
Datum uitspraak: 15 augustus 2008
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 juni 2008 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 28 maart 2008 door de Hoofdofficier van Justitie, verbonden aan het Openbaar Ministerie te Kassel, Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats], België, op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting ‘Flevoland’,
Huis van Bewaring ‘Almere Binnen’ te Almere,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 augustus 2008. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.R. Smeets, advocaat te Maastricht, gehoord.
Op deze zitting is de termijn, genoemd in artikel 22, lid 1 OLW, met toepassing van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van het Kantongerecht Kassel ten grondslag, gedateerd
10 maart 2008, referentie [referentienummer].
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan zes naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit, maar de Belgische en de Turkse nationaliteiten.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen.
De feiten vallen onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
6. Verweren
6.1 Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Primair heeft de raadsman verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de feiten in het EAB zo ruim omschreven zijn dat het de opgeëiste persoon onmogelijk is een gedegen onschuldverweer te voeren.
De officier van justitie heeft, ondanks een verzoek daartoe, geweigerd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit nadere informatie in te winnen over de periode waarin de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, hebben plaatsgevonden. Door deze weigering zijn de verdedigingsmogelijkheden uitgehold. Deze omstandigheid leidt ertoe dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering.
De rechtbank verwerpt het verweer. De vordering van de officier van justitie voldoet aan de vereisten, gesteld in artikel 23, tweede lid OLW; zij is tijdig en schriftelijk ingediend en strekt er toe dat de rechtbank het EAB dat met bijbehorende vertaling aan de rechtbank is overgelegd, in behandeling zal nemen.
De door de raadsman gestelde schending van de verdedigingsmogelijkheden kan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering niet raken, nog daargelaten het feit dat het aan de opgeëiste persoon is om tijdens het verhoor aan te tonen, dat hij niet schuldig is aan de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De stelling van de raadsman dat artikel 2, tweede lid, onder e OLW het onderbouwen van een onschuldverweer dient, berust op een misvatting.
6.2 Artikel 2, tweede lid, onder e OLW.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de overlevering te weigeren aangezien het EAB niet voldoet aan de vereisten van artikel 2, tweede lid, onder e OLW. De feitsomschrijving in het EAB, met name de periode waarin de feiten zouden hebben plaatsgevonden, is te weinig specifiek, waardoor het onmogelijk is een deugdelijk onschuldverweer te voeren.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling van de vordering aan te houden teneinde nadere pleegdata op te laten vragen. Hij heeft gewezen op het Turkse paspoort van de opgeëiste persoon waaruit kan blijken dat de opgeëiste persoon gedurende ten minste een deel van de in het EAB genoemde periode in Turkije heeft verbleven. Hij heeft een afschrift van de desbetreffende pagina uit het paspoort aan de rechtbank overgelegd, evenals kopieën van werkstaten, die verschaft zijn door de werkgever van de opgeëiste persoon en die zijn gestelde onschuld zouden kunnen staven.
Ook dit verweer wordt verworpen.
In het EAB is onder e) een omschrijving opgenomen van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Bij het EAB zijn gevoegd de tekst van het onder 2 genoemde arrestatiebevel en afschriften van uittreksels van verhoren van [persoon 1], verdacht van betrokkenheid bij de in het EAB beschreven feiten. Deze stukken, in onderlinge samenhang gelezen, bieden voldoende inzicht in de feiten, waaronder begrepen de periode waarin de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, hebben plaatsgevonden, om de in artikel 14, eerste lid OLW bedoelde specialiteit te waarborgen. De in artikel 2 OLW, tweede lid onder e) gestelde eisen dienen immers de bescherming van de specialiteit. Bovendien strekken zij ertoe de opgeëiste persoon duidelijk te maken voor welke feiten zijn overlevering wordt gevraagd. Zij dienen niet, zoals hierboven al overwogen, de onderbouwing van een onschuldverweer.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd en met stukken heeft getracht te onderbouwen, heeft betrekking op de bewijsvoering. Het is niet aan de overleveringsrechter om hierover te oordelen. Dit oordeel is exclusief voorbehouden aan de Duitse rechtbank die de strafzaak tegen de opgeëiste persoon en andere verdachten inhoudelijk zal behandelen en over alle bewijsmiddelen – belastend en ontlastend – zal kunnen beschikken. Gelet op dit oordeel zal de rechtbank het aanhoudingsverzoek afwijzen.
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
WIJST AF het verzoek om aanhouding.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Hoofdofficier van Justitie, verbonden aan het Openbaar Ministerie te Kassel, Duitsland, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. S. Ju en A.A. Spoel, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2008.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.