Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
UITSPRAAK
ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8:70 VAN
DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
in het geding met reg.nr. AWB 06/2580 WAV
van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
zetelend te ’s-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Hokke.
1. Bij besluit van 7 december 2005 heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 12.000,-- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 13 januari 2006 ongegrond verklaard. Op 11 mei 2006 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [echtgenoot], echtgenoot van eiseres.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Niet in geschil is dat twee vreemdelingen van Bulgaarse nationaliteit op 7 juni 2005 schilderwerkzaamheden hebben verricht aan de woning van eiseres te Hilversum zonder dat hiervoor een terwerkstellingsvergunning (twv) was afgegeven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de derde door de Arbeidsinspectie aangetroffen vreemdeling eveneens werkzaamheden voor eiseres heeft verricht, bestaande uit het schilderen van de schuur in de achtertuin.
2.1 De onderhavige bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen, juist omdat het gaat om een punitieve sanctie, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld. Zo dient het boeterapport voldoende grondslag te bieden voor het standpunt dat de vreemdeling ten dienste van de wederpartij arbeid heeft verricht, zodat de wederpartij als werkgever in de zin van de Wav is aan te merken.
2.2 Verweerder heeft aan het opleggen van de bestuurlijke boete ten grondslag gelegd dat eiseres drie personen van Bulgaarse nationaliteit zonder twv’s schilderwerkzaamheden heeft laten verrichten aan haar woning, terwijl die personen vreemdelingen zijn in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 en voor het verrichten van arbeid twv’s waren vereist. Door eiseres wordt niet betwist dat ten tijde van de controle drie vreemdelingen bij haar woning zijn aangetroffen. Voorts wordt niet betwist dat twee van de drie vreemdelingen arbeid voor eiseres hebben verricht, bestaande uit het verrichten van schilderwerkzaamheden aan de buitenzijde van haar woning. De vreemdeling die op het moment van de controle koffie aan het drinken was, [vreemdeling 1] (verder [vreemdeling 1]), heeft verklaard dat hij daarvoor bezig was met het schilderen van de buitenmuur van de woning. Deze vreemdeling betreft dan ook één van de vreemdelingen waarvan eiseres erkent dat hij schilderwerkzaamheden voor haar verrichtte. [vreemdeling 2] (verder [vreemdeling 2]) heeft voorts verklaard dat hij bezig was met het schilderen van de schuur. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat geen schilderwerkzaamheden aan de schuur zijn verricht en voorts bestaat geen reden om aan de verklaring van voornoemde vreemdeling te twijfelen. Immers, [vreemdeling 2] geeft dezelfde antwoorden als de andere vreemdelingen op de vragen van het inlichtingen- en verhoorformulier. Ibrahimov was dus op de hoogte van de te verrichten werkzaamheden en de aanneemsom. Derhalve kan worden aangenomen dat [vreemdeling 2] ook een juiste verklaring heeft afgelegd omtrent de werkzaamheden die hij verrichtte. Voorts blijkt uit de foto’s bij het boeterapport dat er bij de schuur verfspullen lagen. Hieruit volgt dat [vreemdeling 2] wel degelijk werkzaamheden voor eiseres heeft verricht. Voor zover geen schilderwerkzaamheden aan de schuur zouden zijn verricht, kan uit de verklaring van [vreemdeling 2] worden afgeleid dat hij in ieder geval heeft meegeholpen met het schilderen van de woning van eiseres. Uit de verklaring van [vreemdeling 3](verder [vreemdeling 3]) blijkt dat hij eveneens bij de schilderwerkzaamheden aan de woning was betrokken en dat hij niet toevallig zijn broer had opgezocht ten tijde van het controlebezoek.
2.3 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte stelt dat drie personen schilderwerkzaamheden hebben verricht. Uit het boeterapport blijkt dat tijdens de inspectie twee vreemdelingen werkend zijn aangetroffen. De verklaringen van de drie vreemdelingen die bij de woning zijn aangetroffen worden zonder meer geloofd, terwijl deze niet overeenkomstig de waarheid zijn. Er zijn geen schilderwerkzaamheden aan de schuur in de achtertuin van de woning verricht, aangezien deze aan vervanging toe was. Verweerder heeft ook geen direct bewijs gevonden voor schilderwerkzaamheden aan de schuur, anders dan dat er materiaal van de schilders bij de schuur stond.
3.1 Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat verweerder hetgeen in het boeterapport is vermeld ten onrechte ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
3.2 In de bestreden beschikking heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
“(…) [vreemdeling 2], dus niet [vreemdeling 3], heeft verklaard dat hij bezig was met het schilderen van de schuur,(…)”
3.3 Bovenstaande overweging is gestoeld op de verklaringen van de vreemdelingen, welke als bijlagen bij het boeterapport zijn gevoegd. Bij bestudering van het dossier is de rechtbank echter gebleken dat de Arbeidsinspectie de verklaringen van de vreemdelingen [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3] met elkaar heeft verwisseld. Immers, op pagina 3 van het Inlichtingen- en verhoorformulier van de vreemdeling Ibrahimov staat de handtekening van de vreemdeling [vreemdeling 3]. Op pagina 3 van het Inlichtingen- en verhoorformulier van de vreemdeling [vreemdeling 3] staat vervolgens de handtekening van de vreemdeling [vreemdeling 2]. Bovendien zou volgens verweerder de vreemdeling [vreemdeling 2] hebben verklaard dat zijn broer en zijn vriend met het huis bezig waren, hetgeen niet juist is aangezien [vreemdeling 3] en [vreemdeling 1] broers zijn en [vreemdeling 2] een vriend van beide broers.
3.4 Uit vorenstaande volgt dat niet de vreemdeling [vreemdeling 2] maar de vreemdeling [vreemdeling 2] zou hebben verklaard dat hij bezig was met het schilderen van de schuur. De rechtbank acht de verwisseling van de verklaringen van de vreemdelingen [vreemdeling 2] en [vreemdeling 3] zeer onzorgvuldig, zeker gelet op het feit dat blijkens het bestreden besluit deze verklaringen mede ten grondslag zijn gelegd aan de oplegging van de boete. Naar het oordeel van de rechtbank komt het besluit reeds om deze reden voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.1 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat een van de vreemdelingen arbeid voor haar heeft verricht, bestaande uit het schilderen van de schuur in de achtertuin. Uit het dossier is gebleken dat de vreemdeling Nezhdet zou hebben verklaard dat hij bezig was met het verven van de schuur. Voorts is in het boeterapport het volgende vermeld:
“Ik, rapporteur, zag op bovengenoemde locatie 3 personen die, volgens feiten of omstandigheden, arbeid verrichtten, bestaande uit het schilderen van de buitenzijde van een woning. Tegen de voorgevel van de woning stond een ladder rechtop. Aan de achterzijde stond een trap. Naast de ladder en de trap stonden verfblikken en lagen kwasten en schuurpapier. Bij de schuur achter in de tuin stonden op een kleed ook verfblikken en lagen kwasten (…)”
Tevens bevindt zich in het dossier een foto waaruit blijkt dat er verfspullen bij de schuur lagen. Tenslotte hebben zowel [vreemdeling 3], als [vreemdeling 1], als [vreemdeling 2] gelijkluidend verklaard over de aanneemsom en betaalwijze. Op grond van deze omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling [vreemdeling 3] bezig is geweest met het schilderen van de schuur van eiseres. De rechtbank zal derhalve toetsen of voldoende bewijs voorhanden is om verweerder hierin te volgen. Het standpunt van verweerder dat, indien niet is bewezen dat hij de schuur heeft geschilderd, de boete desondanks gerechtvaardigd is, omdat [vreemdeling 3] dan mogelijk andere werkzaamheden heeft verricht is niet houdbaar, reeds omdat dit in ieder geval niet blijkt uit de door verweerder aangedragen bewijsmiddelen.
4.2 Eiseres heeft verklaard dat de schuur, kort nadat de vreemdelingen schilderwerkzaamheden voor eiseres hebben verricht, te weten in oktober 2005, is afgebroken en dat deze inmiddels is vervangen door een nieuwe schuur. De schuur was namelijk volledig verrot en het was dan ook zeker niet de moeite waard om deze te laten opknappen. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres ter zitting foto’s overgelegd, waaruit blijkt dat op de plek van de schuur die zou zijn geschilderd inmiddels een nieuwe schuur is geplaatst. De rechtbank acht hiermee zodanige twijfel gezaaid aan de stelling van verweerder dat de schuur zou zijn geverfd dat het door verweerder aangedragen bewijs, nu het hier een punitieve sanctie betreft, bijzondere overtuigingskracht dient te hebben.
4.3 Met betrekking tot de verfblikken bij de schuur overweegt de rechtbank dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat de verfblikken en kwasten bij de schuur waren gezet, omdat ze daar niet in de weg stonden, hetgeen de rechtbank niet onaannemelijk acht. De rechtbank overweegt vervolgens dat uit het boeterapport niet blijkt dat de rapporteur heeft waargenomen dat de vreemdeling [vreemdeling 3] bezig was met het schilderen van de schuur, noch dat er verse verf is aangetroffen op de schuur. Gemachtigde van verweerder heeft ter zitting desgevraagd evenmin kunnen bevestigen dat er verse verf is aangetroffen op de schuur. De foto’s geven hiervan ook geen blijk. Deze bewijsmiddelen ontberen derhalve de vereiste overtuigingskracht.
4.4 Met betrekking tot de verklaringen van de betrokken vreemdelingen heeft eiseres aangevoerd dat dient te worden getwijfeld aan de juistheid van de afgelegde verklaringen van de vreemdelingen. Eiseres heeft verklaard via ene [...] de twee vreemdelingen te hebben aangesteld en de aanneemsom aan deze [...] te hebben betaald. [...] regelde vele werkzaamheden in de buurt, aldus eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de bewijswaarde van de verklaringen van de vreemdelingen dienen te worden gerelativeerd, nu het de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt dat de vreemdelingen een dergelijke verklaring hebben afgelegd, teneinde te voorkomen dat de overige werkzaamheden zouden worden ontdekt. Weliswaar is er niets dat deze verklaring van eiseres ondersteunt, echter dit is mede het gevolg van de door verweerder gekozen werkwijze waarbij eiseres pas na lange tijd op de hoogte is gesteld van de geconstateerde overtredingen, waardoor haar de gelegenheid is onthouden om de betrokken vreemdelingen dan wel [...] met hun verklaringen te confronteren, zodat dit eiseres niet kan worden tegengeworpen.
4.5 Met betrekking tot de door [vreemdeling 3] afgelegde verklaring dat hij de schuur heeft geverfd, heeft eiseres betoogd dat hij mogelijk bezig is geweest met het schilderen van de schuur van iemand anders. Hoewel de rechtbank deze uitleg, gelet op de context waarin de vreemdeling dit heeft verklaard, niet voor de hand vindt liggen, acht zij het evenmin uitgesloten. Daarnaast zou ook hetgeen hiervoor reeds is overwogen omtrent het willen afschermen van andere activiteiten een rol hebben kunnen spelen. Al met al is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder aangevoerde bewijs onvoldoende overtuigt.
5. Nu niet eenduidig is gebleken dat de schuur van eiseres is geschilderd en derhalve niet is gebleken dat drie vreemdelingen voor eiseres arbeid hebben verricht, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een onzorgvuldige voorbereiding van het genomen besluit. Nu niet is betwist dat de schuur van eiseres kort na de schilderwerkzaamheden is afgebroken, had het op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek te doen naar de verklaringen van de vreemdeling [vreemdeling 3], onder andere door het nader horen van de vreemdeling(en), dan wel het horen van de tolk of de inspecteur van de Arbeidsinspectie die het boeterapport heeft opgesteld.
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 141,-- (zegge: éénhonderd éénenveertig euro ).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Leer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2008.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.