Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/4854 GEMWT en AWB 06/4919 BESLU
1. gemeente Amsterdam, eiseres 1,
2. de besloten vennootschap Onroerend Goedontwikkeling & Exploitatie Iprem B.V. (hierna: Iprem), gevestigd te Eindhoven, eiseres 2,
vertegenwoordigd door mr. drs. C.W.I. van Vlokhoven,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ouder-Amstel,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.M. van Heijningen.
Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen:
1. de besloten vennootschap Metro Cash & Carry Nederland B.V. (hierna: de Makro), be[vennootschap naar Duits recht]ertegenwoordigd door mr. K. Lagrouw,
2. [vennootschap naar Duits recht],
belanghebbende 2, vertegenwoordigd door mr. A.I. Ruttink.
De rechtbank heeft op 28 september 2006 van eiseres 1 een beroepschrift ontvangen, geregistreerd onder het nummer AWB 06/4854 GEMWT, gericht tegen het besluit van verweerder van 18 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit).
Op 28 september 2006 heeft de rechtbank van Iprem een beroepschrift ontvangen, geregistreerd onder het nummer AWB 06/4919 BESLU, gericht tegen hetzelfde bestreden besluit.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 2 juli 2008. Desgevraagd hebben partijen, na ontvangst van het schrijven van 2 juli 2008 van [vennootschap naar Duits recht], toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
1. De van belang zijnde feiten en omstandigheden
1.1. Bij primair besluit van 22 februari 2006, gepubliceerd op 16 maart 2006 (hierna: het verkeersbesluit), heeft verweerder een viertal beslissingen genomen, te weten het instellen van eenrichtingsverkeer op de [adres 2], het instellen van een verbod om op de [adres 2] ter plaatse van de uitritten van de Makro en de Sligro linksaf te slaan, het instellen van eenrichtingsverkeer op de achteromweg en het instellen van een verbod om op de achteromweg stil te staan met een (motor)voertuig.
1.2. Tegen dit verkeersbesluit hebben eiseressen bezwaar gemaakt.
1.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4. Eiseressen hebben zich in beroep gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd.
2. Ontvankelijkheid beroep van Iprem
2.1. Uit de gedingstukken is gebleken dat Iprem het voortdurend recht van erfpacht van de terreinen, eigendom van de gemeente Amsterdam, gelegen aan de [adres 1] en de [adres 2], met de rechten op de zich daarop bevindende opstallen op 5 april 2007 heeft verkocht aan Flexabram B.V. Iprem heeft de koper daarbij gegarandeerd dat de toekomstige gebruikers van de gedeelten van hetgeen is verkocht en die thans niet verhuurd zijn, respectievelijk de gebruikers van de gedeelten die thans verhuurd zijn te allen tijde een in- en uitrit zullen hebben naar de [adres 2] of de openbare weg aan de spoorzijde. Voorts is gebleken dat Flexabram B.V. voornoemd recht van erfpacht op 6 juli 2007 heeft verkocht aan [vennootschap naar Duits recht].
2.2. Uit de ter zitting gegeven toelichting door Iprem blijkt dat de garantie die zij heeft gegeven nog steeds geldt ten aanzien van die gedeelten van de panden die thans nog niet zijn verhuurd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat Iprem een rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit en dus belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van Iprem is dan ook ontvankelijk.
3. Ontvankelijkheid van [vennootschap naar Duits recht]
3.1. De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of [vennootschap naar Duits recht] in de procedure als partij kan worden toegelaten.
3.2. Gelet op hetgeen onder 2.1 en 2.2 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat ook [vennootschap naar Duits recht] als belanghebbende bij het bestreden besluit moet worden aangemerkt en als partij kan worden toegelaten.
4.1. In artikel 1, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is bepaald dat onder wegen wordt verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
4.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
4.3. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
4.4. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
4.5. In artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen wegverkeer (BABW) is bepaald dat de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Voorts zal uit het verkeersbesluit moeten blijken, welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW genoemde belangen en welke andere belangen in geding zijn en op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) (zie de uitspraak van 11 juni 2008, LJN: BD3621) moet een verkeersmaatregel als een normale, maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkenen behoren te blijven. De bevoegdheid tot het nemen van verkeersmaatregelen kent ruime beoordelingsmarges, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken, tegen elkaar afweegt. Dit neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van de verkeersmaatregel heeft kunnen besluiten, dan wel het nadeel daarvan redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven.
5.2. Uit de ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat de verkeerssituatie op zichzelf thans naar tevredenheid van alle partijen is. Partijen hebben evenwel te kennen gegeven dat onduidelijk is of de zogenoemde achteromweg wel een openbare weg is en daarmee of verweerder wel bevoegd was tot het instellen van een verkeersmaatregel op deze weg. In dit verband speelt met name de vraag of de kosten van het perceel waarop de achteromweg is gelegen geheel voor rekening van de Makro moet blijven, dan wel dat Makro voor het gebruik van die weg een vergoeding kan vragen.
5.3. De rechtbank stelt voorop dat de met het verkeersbesluit getroffen maatregelen onlosmakelijk met elkaar samenhangen. Het instellen van eenrichtingsverkeer op de achteromweg kan dan ook niet los worden gezien van de overige beslissingen.
5.4. Voor de vraag of verweerder bevoegd was tot het nemen van een verkeersbesluit met betrekking tot de achteromweg moet worden beoordeeld of deze weg is aan te merken als een weg als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van de WVW. Beslissend hierbij is of het terrein feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake nu verder niet in geschil is dat ten tijde van het nemen van het onderhavige verkeersbesluit alle bezoekers van het parkeerterrein ten behoeve van Sligro gebruik maken van deze weg. Daarbij is op zich niet relevant dat de achteromweg loopt over grond die in particulier eigendom is.
De grond dat verweerder niet bevoegd zou zijn tot het nemen van een verkeersbesluit ten aanzien van de achteromweg faalt dan ook.
5.5. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat verweerder niet de resultaten heeft afgewacht van het overleg tussen partijen over de door de Makro gewenste vergoeding voor gebruikmaking van de achteromweg. Iprem en [vennootschap naar Duits recht] en hun huurders worden door het bestreden besluit immers in een situatie geplaatst waarin hun (parkeer)terrein slechts te bereiken is via een weg die over grond in particulier eigendom loopt.
5.6. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het overleg over de gevraagde vergoeding een verantwoordelijkheid is van alle partijen. Het overleg over de vergoeding dient plaats te vinden in de bestuurlijke fase en onderdeel uit te maken van de afweging van verweerder voor wiens rekening de nadelige gevolgen van het onderhavige verkeersbesluit komen. Ook de mogelijkheid van het niet bereiken van overeenstemming tussen partijen over de vergoeding dient verweerder in de belangenafweging mee te nemen. Verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank, dit aspect ten onrechte buiten de belangenafweging gehouden en een besluit genomen zonder het overleg tussen partijen af te wachten.
6.1. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal de rechtbank de beroepen van eiseressen gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens een onzorgvuldige voorbereiding als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en het ontbreken van een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit op de bezwaren van eiseressen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6.2. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres 2 in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- (1 punt voor verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1 x € 322,-) als kosten van rechtsbijstand. Verder zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eiseressen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322,- (zegge: driehonderd en tweeëntwintig euro), te betalen door de gemeente Ouder-Amstel aan eiseres 2;
- bepaalt dat de gemeente Ouder-Amstel aan eiseres 1 het door haar betaalde griffierecht van € 281,- (zegge: tweehonderd en éénentachtig euro) vergoedt;
- bepaalt dat de gemeente Ouder-Amstel aan eiseres 2 het door haar betaalde griffierecht van € 281,- (zegge: tweehonderd en éénentachtig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 27 augustus 2008 door mr. J.P. Smit, voorzitter, en mrs. C.C.W. Lange en G.M. Beunk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Seijsener, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B