ECLI:NL:RBAMS:2008:BF0467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/437403-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraken voor geweldpleging in Mirandabad

In de zaak tegen [verdachte] heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak met parketnummer 13/437403-06. De rechtbank heeft geoordeeld dat er op 12 juni 2006 te Amsterdam, in of bij het Mirandabad, openlijk en in vereniging geweld is gepleegd door een groep jongeren. Ondanks de verschillende aangiften en getuigenverklaringen, was er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de verdachte en zijn medeverdachten te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de concrete handelingen van de verdachten niet konden worden toegeschreven aan de individuele verdachten, en dat er slechts één getuigenverklaring per feit beschikbaar was. Hierdoor heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en het beroep op niet-ontvankelijkheid verworpen. De dagvaarding ten aanzien van het onder 5 telastegelegde feit werd nietig verklaard. De rechtbank heeft de bewijswaardering uitvoerig besproken en geconcludeerd dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht de feiten te hebben gepleegd. De rechtbank heeft daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken voor de bewezen geachte feiten 3 en 4, en de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/437403-06
Datum uitspraak: 8 september 2008
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 september 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ter terechtzitting aangesloten bij het verweer van haar confrère mr. G.A. Jansen, die heeft gepleit conform haar pleitnotities, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd. Samengevat verzoekt de raadsvrouw de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren op grond van overschrijding van de redelijke termijn. De raadsvrouw heeft daaraan toegevoegd dat haar cliënt, die ten tijde van het delict meerderjarig was, en voor wie derhalve andere regels gelden niet de enige mag zijn die verantwoording af zou moeten leggen. De raadsvrouw voegt er voorts aan toe dat dit verweer mede geldt voor het onder 3 telastegelegde feit.
Verdachte is op 10 juli 2006 voor het eerste en tweede feit in verzekering gesteld. Het daadwerkelijke onderzoek is in deze feiten op 4 december 2006 afgerond. Sinds deze datum is er sprake van inactiviteit van de officier van justitie.
13/437403-06
[verdachte] - 2 -
In het arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad regels ten aanzien overschrijding van de redelijke termijn samengevat en aangepast. Het arrest heeft naar het oordeel van de rechtbank betrekking op zowel meerderjarigen en als diegenen die ten tijde van het plegen van het strafbare feit minderjarig waren.
De Hoge Raad merkt daarbij op dat de (gewijzigde) verjaringsregels de verdachte allereerst bescherming biedt tegen overschrijding van de redelijke termijn door inactiviteit van politie en justitie. In casu moet worden vastgesteld dat de verjaringstermijn niet is overschreden.
De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn voor meerderjarigen gesteld wordt op twee jaar, waarbinnen een eindvonnis in eerste aanleg gewezen dient te zijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als aanvang van de termijn moet worden aangemerkt het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Inverzekeringstelling dient onder meer als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Aangezien verdachte ten tijde van de strafbare feiten van 12 juni 2006 meerderjarig was, geldt dat ten aanzien van hem sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna twee maanden. De officier van justitie heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, die deze overschrijding zouden kunnen rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest bepaald dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met overschrijding van de termijn.
Geldigheid van de dagvaarding.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de dagvaarding ten aanzien van het onder 5 telastegelegde nietig te verklaren, omdat dit feit onvoldoende feitelijk omschreven is.
De rechtbank verklaart op grond van het voorgaande de dagvaarding ten aanzien van het onder 5 telastegelegde nietig.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de verschillende aangiften en verklaringen van getuigen komen vast te staan dat er op 12 juni 2006 te Amsterdam in of bij het Mirandabad openlijk en in vereniging geweld is gepleegd door een groep jongeren. De leden van deze groep waren vrienden of bekenden dan wel buurtgenoten van elkaar.
13/437403-06
[verdachte] - 3 -
Die groep jongens die zich op 12 juni 2006 in het De Mirandabad bevond bestond volgens verschillende verklaringen in het dossier ([betrokkene 1] p. 366 e.v. en [betrokkene 2] p. 342 e.v.) uit, onder meer, de verdachten [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [alias] (naar de rechtbank begrijpt [medeverdachte 6]).
De rechtbank acht de verklaring van de getuige [getuige 1] (p. 30 e.v.) over het gepleegde openlijk geweld geloofwaardig.
Over het gepleegde openlijke geweld is uit andere verklaringen het volgende komen vast te staan.
Uit de aangifte van [aangever 1] (p. 4 e.v.) is onder meer gebleken dat hij een duw en een trap in zijn rug en twee klappen tegen zijn achterhoofd heeft gekregen.
Uit de aangifte (p. 353 e.v.) en de getuigenverklaring van [aangever 2] (p. 39 e.v.) is onder meer gebleken dat [aangever 1] een paar klappen heeft gekregen van een jongen uit de groep en dat ook zij een klap in haar nek heeft gehad. Voorts is uit die verklaring gebleken dat de broeder van de ambulance, de bestuurder, bijna uit de ambulance werd gesleurd en dat er tegen de ambulance is geschopt en geslagen.
Uit de aangifte en overige verklaringen van [aangever 3] (p. 11 e.v.) is onder meer gebleken dat er diverse keren tegen de ambulance is aangetrapt en voorts dat zij een klap in haar gezicht heeft gekregen van een van de jongens.
Uit de aangifte van [aangever 4] (p. 356 e.v.) is onder meer gebleken dat zij is bedreigd door diverse leden van de groep.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] (p.45 e.v.) is onder meer gebleken dat de chauffeur van de ambulance uit die ambulance is getrokken en dat hij zich moest losrukken en dat de ambulance over de voor de ambulance gelegde fiets is gereden.
Uit de aangifte van [aangever 5] (p. 19 e.v.) is onder meer gebleken dat hij aan zijn kleding uit de ambulance is getrokken, dat hij aan zijn arm is beetgepakt en dat er met kracht een fiets tegen de ambulance is aangegooid.
Op grond van voorgaande heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte en zijn medeverdachten die dag in of bij het De Mirandabad aanwezig waren en dat daar door diverse leden uit de groep op enigerlei wijze openlijk geweld is gepleegd zoals hiervoor aangegeven. De rechtbank is echter van oordeel dat, nu concrete handelingen van verdachte en zijn medeverdachten niet, of slechts op basis van één getuigenverklaring, zijn toe te schrijven aan verdachte en zijn medeverdachten er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte en zijn medeverdachten het telastegelegde hebben begaan.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 telastegelegde.
De verdachte heeft in zijn verklaringen ten aanzien van het onder 2 telastegelegde bij de politie verklaard (p. 224 e.v.) dat hij zich op 12 juni 2006 in de kiosk op het station RAI bevond. Immers hij herkent zich op de foto's B 15 en B 16. Nu hij echter ook heeft verklaard dat hij de goederen heeft betaald, en dit wordt bevestigd door de aangever, dient verdachte eveneens van het onder 2 telastegelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
13/437403-06
[verdachte] - 4 -
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 3 - naast het niet-ontvankelijkheidsverweer -en 4 telastegelegde verweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde is de raadsvrouw van mening dat hoewel de verdachte is herkend door de politie, uit niets blijkt waaruit die herkenning bestond. Zij verzoekt de rechtbank haar cliënt op grond van het voorgaande van dit feit vrij te spreken en
indien de rechtbank van oordeel is dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden zij de videobeelden alsnog graag wil zien.
Ten aanzien van het onder 4 telastegelegde is de raadsvrouw van mening dat niet duidelijk is wanneer de autokraak heeft plaatsgevonden, nu de aangever en de waarnemer daarover in hun verklaringen verschillen. Voorts zijn bij de aangetroffen goederen in de boxen, die voor iedereen toegankelijk zijn, niet de gestolen goederen uit de auto aangetroffen. Er is wel een laptoptas aangetroffen, maar dit was niet de tas die bij de kraak is buit gemaakt. Ten slotte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat haar cliënt ontkent op dat tijdstip op de plaats van het delict te zijn geweest.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw.
De rechtbank acht op grond van de aangifte en de 100% herkenning van de verdachte door de aangever/politieagent het onder 3 telastgelegde voldoende wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht op grond van de aangifte (p. A 22 e.v.) en het proces-verbaal van bevindingen inhoudende de waarnemingen van de politie ( p. A 9 en p. A10 e.v.) het onder 4 telastegelegde voldoende wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
op 4 februari 2006 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles whisky, toebehorende aan winkelbedrijf, Dirck III, filiaal Johan Huizingalaan;
ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
op 2 februari 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, merk Peugeot [type], kenteken [kenteken] heeft weggenomen een computer, merk Dell Latitude D600, toebehorende aan [eigenaar], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door braak op een linkerachterruit van die auto.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
13/437403-06
[verdachte] - 5 -
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, met aftrek van voorarrest, en (hoofdelijke) toewijzing van de vorderingen benadeelde partijen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van na te noemen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en aan een inbraak in een auto, samen met een mededader. De rechtbank acht dergelijke feiten maatschappelijk onaanvaardbaar en zeer hinderlijk, die bovendien voor veel overlast zorgen bij de eigenaren.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 22 augustus 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor dergelijke delicten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op het voorgaande, de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het dossier is gebleken, en de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat na te noemen straf passend en geboden is.
13/437403-06
[verdachte] - 6 -
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1 en 2 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
diefstal;
Ten aanzien van feit 4:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
13/437403-06
[verdachte] - 7 -
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.P.M. Eberhard, voorzitter,
mrs. A.M.F. Huigen en C.J. Petiet, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2008.