Parketnummer: 13/437401-06
Datum uitspraak: 8 september 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2008.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank onderzoekt ambtshalve of de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. De feiten waarvan verdachte wordt verdachte hebben plaatsgevonden op
12 juni 2006. Het onderzoek is in ieder geval afgerond op 4 december 2006.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is op 10 juli 2006 voor het eerste en tweede feit in verzekering gesteld. Het daadwerkelijke onderzoek is in deze feiten op 4 december 2006 afgerond. Sinds deze datum is er sprake van inactiviteit van de officier van justitie.
13/437401-06
[verdachte] - 2 -
In het arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad regels ten aanzien overschrijding van de redelijke termijn samengevat en aangepast. Het arrest heeft naar het oordeel van de rechtbank betrekking op zowel meerderjarigen en als diegenen die ten tijde van het plegen van het strafbare feit minderjarig waren.
De Hoge Raad merkt daarbij op dat de (gewijzigde) verjaringsregels de verdachte allereerst bescherming biedt tegen overschrijding van de redelijke termijn door inactiviteit van politie en justitie. In casu moet worden vastgesteld dat de verjaringstermijn niet is overschreden.
De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn voor minderjarigen gesteld wordt op zestien maanden, waarbinnen een eindvonnis in eerste aanleg gewezen dient te zijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als aanvang van de termijn moet worden aangemerkt het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Inverzekeringstelling dient onder meer als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Aangezien verdachte ten tijde van de strafbare feiten van 12 juni 2006 minderjarig was, geldt dat ten aanzien van hem sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna tien maanden. De officier van justitie heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, die deze overschrijding zouden kunnen rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest bepaald dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar recht op strafvervolging omdat de lange duur van inactiviteit van het openbaar ministerie in strijd zou zijn met de Aanwijzing Effectieve Afdoening Strafzaken Jeugdigen van 8 maart 2005, overweegt de rechtbank dat daaraan door derden geen rechten kunnen worden ontleend die leiden tot niet-vervolging door het openbaar ministerie. Naar het oordeel van de rechtbank betreft deze regeling niet meer dan een aansporing binnen het openbaar ministerie de doorlooptijden te verbeteren. De rechtbank wijst er bovendien op dat de aanwijzing van 8 maart 2005 reeds bestond ten tijde van het arrest van de Hoge Raad, zodat aangenomen wordt dat de Hoge Raad deze regeling heeft betrokken in voornoemd arrest
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met overschrijding van de termijn.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
13/437401-06
[verdachte] - 3 -
De verdachte heeft in zijn verklaringen ten aanzien van het onder 1 telastegelegde bij de politie verklaard (p. 248 e.v.) dat hij op 12 juni 2006 wel op station RAI is geweest, maar dat hij niet in de kiosk is geweest. Nu er zich geen andere verklaringen in het dossier bevinden waaruit blijkt dat verdachte wel in de kiosk is geweest, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 1 telastegelegde dient te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht ten aanzien van het onder 2 telastgelegde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 juli 2006 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [ambtenaar ], aspirant surveillant van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening zijn bediening van, in diens tegenwoordigheid in het gezicht heeft gespuwd en mondeling heeft toegevoegd de woorden "vieze Koelie".
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uur, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
13/437401-06
[verdachte] - 4 -
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van na te noemen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte, terwijl hij in verzekering was gesteld, zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van een ambtenaar in functie, door deze ambtenaar in het gezicht te spuwen en hem uit te schelden. De rechtbank acht dergelijk gedrag zeer hinderlijk en laakbaar.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 21 mei 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een dergelijk feit.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op het voorgaande, de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het dossier is gebleken, en de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat na te noemen straf passend en geboden is.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77g, 77i, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing (bij verstek)
Verklaart het onder 1 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Eenvoudige belediging, terwijl het feit wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
13/437401-06
[verdachte] - 5 -
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat dit vonnis onherroepelijk is geworden.
13/437401-06
[verdachte] - 6 -
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.P.M. Eberhard, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.M.F. Huigen en C.J. Petiet, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2008.