ECLI:NL:RBAMS:2008:BF0424
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- F.P.M. Eberhard
- A.M.F. Huigen
- C.J. Petiet
- Rechtspraak.nl
Vrijspraken voor geweldpleging in Mirandabad
In de zaak tegen de verdachte, die op 12 juni 2006 in Amsterdam betrokken was bij een geweldsincident in het Mirandabad, heeft de rechtbank Amsterdam op 8 september 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er openlijk en in vereniging geweld is gepleegd door een groep jongeren, waarvan de verdachte deel uitmaakte. Ondanks de verschillende aangiften en getuigenverklaringen, was er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om de verdachte en zijn medeverdachten te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de concrete handelingen van de verdachten niet konden worden toegeschreven aan de individuele verdachten, aangezien er per feit slechts één getuigenverklaring beschikbaar was.
De rechtbank behandelde ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie, waarbij de raadsvrouw van de verdachte aanvoerde dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verwierp dit verweer, maar splitste wel enkele feiten af op verzoek van de raadsvrouw. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, omdat het bewijs niet voldoende was. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank hefte ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de bescherming van de rechten van minderjarige verdachten, waarbij de rechtbank de regels omtrent de redelijke termijn en verjaring in acht nam. De zaak illustreert ook de uitdagingen bij het bewijzen van groepsgeweld, waar individuele verantwoordelijkheden moeilijk te onderscheiden zijn.