ECLI:NL:RBAMS:2008:BF0422

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/437406-06
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraken voor geweldpleging in Mirandabad

In de zaak tegen de verdachte, die op 12 juni 2006 in of bij het Mirandabad in Amsterdam zou hebben deelgenomen aan openlijk geweld, heeft de rechtbank Amsterdam op 8 september 2008 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op die dag door een groep jongeren geweld is gepleegd, maar dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte en zijn medeverdachten te veroordelen. De rechtbank baseert zich op de aangiften en getuigenverklaringen, maar concludeert dat de concrete handelingen van de verdachten niet overtuigend kunnen worden bewezen. Er was slechts één getuigenverklaring per feit, wat niet voldoende is voor een veroordeling. De verdachte heeft verklaard dat hij op het moment van de geweldpleging in de kiosk op station RAI was en dat hij is weggegaan toen hij een bedreiging hoorde. De rechtbank oordeelt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, en spreekt hem vrij van beide ten laste gelegde feiten. Tevens verklaart de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak, ondanks dat de verdachte meerderjarig was ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en de uitspraak is gedaan bij verstek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/437406-06
Datum uitspraak: 8 september 2008
bij verstek
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
Ontvankelijkheid van de Officier van Justitie
De rechtbank onderzoekt ambtshalve of de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering. De feiten waarvan verdachte wordt verdacht hebben plaatsgevonden op 12 juni 2006. Het onderzoek is in ieder geval afgerond op 4 december 2006.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is op 12 juli 2006 voor het eerste en tweede feit in verzekering gesteld. Het daadwerkelijke onderzoek is in deze feiten op 4 december 2006 afgerond. Sinds deze datum is er sprake van inactiviteit van de officier van justitie.
In het arrest van 17 juni 2008 (LJN: BD2578) heeft de Hoge Raad regels ten aanzien overschrijding van de redelijke termijn samengevat en aangepast. Het arrest heeft naar het oordeel van de rechtbank betrekking op zowel meerderjarigen en als diegenen die ten tijde van het plegen van het strafbare feit minderjarig waren.
De Hoge Raad merkt daarbij op dat de gewijzigde verjaringsregels de verdachte allereerst bescherming bieden tegen overschrijding van de redelijke termijn door inactiviteit van politie en justitie. In casu moet worden vastgesteld dat de verjaringstermijn niet is overschreden.
De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn voor meerderjarigen gesteld wordt op twee jaar, waarbinnen een eindvonnis in eerste aanleg gewezen dient te zijn, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als aanvang van de termijn moet worden aangemerkt het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Inverzekeringstelling dient onder meer als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Aangezien verdachte ten tijde van de strafbare feiten van 12 juni 2006 meerderjarig was, geldt dat ten aanzien van hem sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met twee maanden. De officier van justitie heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, die deze overschrijding zouden kunnen rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest bepaald dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in verband met overschrijding van de termijn.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de verschillende aangiften en verklaringen van getuigen komen vast te staan dat er op 12 juni 2006 te Amsterdam in of bij het Mirandabad openlijk en in vereniging geweld is gepleegd door een groep jongeren. De leden van deze groep waren vrienden of bekenden dan wel buurtgenoten van elkaar.
Die groep jongens die zich op 12 juni 2006 in het De Mirandabad bevond, bestond volgens verschillende verklaringen in het dossier ([betrokkene 1] p. 366 ev. en [betrokkene 2] p.342 ev.) uit, onder meer, de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 6], [alias medeverdachte 7] (naar de rechtbank begrijpt [medeverdachte 7]).
De rechtbank acht de verklaring van de getuige [getuige 1] (p. 30 e.v.) over het gepleegde openlijk geweld geloofwaardig.
Over het gepleegde openlijke geweld is uit andere verklaringen het volgende komen vast te staan:
Uit de aangifte van [aangever 1] (p. 4 e.v.) is onder meer gebleken dat hij een duw en een trap in zijn rug en twee klappen tegen zijn achterhoofd heeft gekregen.
Uit de aangifte (p. 353 e.v.) en de getuigenverklaring van [aangever 2] (p. 39 e.v.) is onder meer gebleken dat [aangever 1] een paar klappen heeft gekregen van een jongen uit de groep en dat ook zij een klap in haar nek heeft gehad. Voorts is uit die verklaring gebleken dat de broeder van de ambulance, de bestuurder, bijna uit de ambulance werd gesleurd en dat er tegen de ambulance is geschopt en geslagen.
Uit de aangifte en overige verklaringen van [aangever 3] (p. 11 e.v.) is onder meer gebleken dat er diverse keren tegen de ambulance is aangetrapt en voorts dat zij een klap in haar gezicht heeft gekregen van een van de jongens.
Uit de aangifte van [aangever 4] (p. 356 e.v.) is onder meer gebleken dat zij is bedreigd door diverse leden van de groep.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] (p.45 e.v.) is onder meer gebleken dat de chauffeur van de ambulance uit die ambulance is getrokken en dat hij zich moest losrukken en dat de ambulance over de voor de ambulance gelegde fiets is gereden.
Uit de aangifte van [aangever 5] (p. 19 e.v.) is onder meer gebleken dat hij aan zijn kleding uit de ambulance is getrokken, dat hij aan zijn arm is beetgepakt en dat er met kracht een fiets tegen de ambulance is aangegooid.
Op grond van voorgaande heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte en zijn medeverdachten die dag in of bij het De Mirandabad aanwezig waren en dat daar door diverse leden uit de groep op enigerlei wijze openlijk geweld is gepleegd zoals hiervoor aangegeven. De rechtbank is echter van oordeel dat, nu concrete handelingen van verdachte en de medeverdachten niet, of slechts op basis van één getuigenverklaring, zijn toe te schrijven aan verdachte en de medeverdachten er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte en de medeverdachten het telastegelegde hebben begaan.
Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 telastegelegde.
De verdachte heeft in zijn verklaringen ten aanzien van het onder 2 telastegelegde bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij op 12 juni 2006 in de kiosk op station RAI korte tijd aanwezig is geweest. Voorts heeft hij verklaard dat hij is weggegaan toen hij een man hoorde zeggen: “met twee tegelijk”. Nu het dossier geen positieve herkenningen bevat van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 telastegelegde heeft begaan. Mitsdien wordt hij ook van dit feit vrijgesproken.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn.
4. Beslissing (bij verstek)
Verklaart het telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr.F.P.M. Eberhard, voorzitter,
mrs. A.M.F. Huigen en C. Petiet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Helder, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2008.