Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 08/60 WWB
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. T. de Deugd,
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer,
vertegenwoordigd door C.H.L. Bakker.
De rechtbank heeft op 7 januari 2008 een beroepschrift ontvangen, gericht tegen het besluit van verweerder van 27 november 2007 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 15 juli 2008.
2.1 Procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit
Eiseres heeft op 17 november 2006 bijzondere bijstand aangevraagd in de kosten van de inrichting van haar woning. Bij besluit van 18 januari 2007 heeft verweerder aan eiseres bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toegekend ter hoogte van
€ 3009,-, voor de aanschaf van een aantal duurzame gebruiksgoederen (een televisie, een bank, een salontafel, een eettafel, eetstoelen, een tv-meubel, een ladenkast, rolgordijnen, een 3- en een 2 deursgarderobekast, een kinderbed en bedopmaak). Daarbij heeft verweerder per artikel een maximumbedrag vermeld en aan eiseres verzocht om binnen vier weken na aankoop van de goederen de betreffende nota’s over te leggen. Ter uitvoering van dit besluit heeft de gemeente Aalsmeer met eiseres een ‘overeenkomst van geldlening (artikel 51 WWB)’ gesloten, gedateerd 9 maart 2007.
Bij brief van 8 maart 2007 heeft verweerder aan eiseres gemeld dat een aantal aankoopbewijzen ontbraken en haar in de gelegenheid gesteld om dit verzuim uiterlijk 19 maart 2007 te herstellen.
Bij besluit van 3 april 2007 heeft verweerder meegedeeld aan eiseres dat zij niet voor alle duurzame gebruiksgoederen aankoopbewijzen heeft ingeleverd en voor een aantal goederen minder heeft uitgegeven dan waarvoor zij bijzondere bijstand heeft ontvangen. Verweerder heeft besloten een bedrag aan leenbijstand van € 712,50 terug te vorderen waarover eiseres nader zal worden geïnformeerd. Verweerder heeft tevens een maatregel tot afstemming opgelegd, inhoudende een verlaging van het recht op bijstand met 20% van de bijstandsnorm, omdat eiseres zich niet heeft gehouden aan de verplichting om tijdig de (ontbrekende) aankoopbewijzen in te leveren.
Bij besluit van 2 mei 2007 heeft verweerder het besluit van 18 januari 2007 herzien en het bedrag van € 712,50 van eiseres teruggevorderd.
Op 14 mei 2007 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit tot terugvordering van een deel van de leenbijstand respectievelijk de wijze waarop de bedragen worden teruggevorderd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.2 Gronden van het beroep
Eiseres stelt dat zij de bijzondere bijstand wel degelijk heeft gebruikt voor de inrichting van haar woning. Zij heeft moeten schuiven met de bedragen omdat sommige artikelen een hogere prijs hadden dan ten tijde van het aanvragen van de pro forma nota’s.
Volgens eiseres mag het toegekende bedrag aan leenbijstand binnen de beperkingen vrij besteed worden. Daarmee kunnen kosten voor goederen die bij aanschaf duurder blijken te zijn, gecompenseerd worden met de lagere kosten voor goederen die bij aanschaf goedkoper zijn. Eiseres stelt dat verweerder geen bevoegdheid toekomt om aan het verlenen van leenbijstand andere verplichtingen - zoals het overleggen van aankoopnota’s - te verbinden, dan die zijn gericht op zekerheid voor de nakoming van de rente- en aflossingsverplichtingen. Indien er al teruggevorderd kan worden, dan kan dit slechts het deel betreffen dat boven het door verweerder genoemde maximumbedrag per artikel is besteed.
2.3 Beoordeling door de rechtbank
2.3.1 Brief van 3 april 2007
De rechtbank overweegt dat eiseres haar bezwaar heeft gericht tegen de terugvordering van een deel van de leenbijstand. Tegen het besluit tot het opleggen van een maatregel (afstemming) heeft eiseres haar bezwaar niet gericht. Voor zover in de brief van 3 april 2007 sprake is van een aankondiging dat die terugvordering zal plaatsvinden is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze brief niet op rechtsgevolg is gericht. Er is in zoverre dan ook geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt in de zin van artikel 1:5, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar, voor zover gericht tegen dit deel van die brief, dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.2 Besluit van 2 mei 2007
Iemand die bijstand ontvangt moet aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald. Dit staat in artikel 17, eerste lid, van de WWB.
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de WWB kan verweerder verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksartikelen er voor kiezen de bijstand in de vorm van een geldlening, of om niet te verlenen.
Verweerder kan een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Dit volgt uit artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB.
Verweerder kan de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB.
In het toekenningsbesluit van 18 januari 2007 is aan eiseres verzocht om binnen vier weken nadat de bijstand aan haar was overgemaakt de aankoopbewijzen van de artikelen waarvoor bijstand was verleend over te leggen. Voor zover eiseres tegen deze voorwaarde bezwaar heeft, lag het in de rede dat zij dat bezwaar had gericht tegen het toekenningsbesluit van
18 januari 2007 waarbij – in het kader van de daaraan verbonden overeenkomst – deze voorwaarde is opgelegd. Overigens ziet de rechtbank niet in dat verweerder die voorwaarde in het kader van controle van de rechtmatige besteding van de aan verzoeker verleende leenbijstand niet mocht stellen.
Vaststaat dat eiseres niet tijdig – dat wil zeggen binnen de door verweerder gegeven (herstel)termijn - de aankoopbonnen heeft ingeleverd en vervolgens, na daartoe verschillende keren door verweerder gerappelleerd te zijn, niet van alle goederen waarvoor zij bijzondere bijstand kreeg een aankoopnota heeft ingeleverd. Van een 3-deurs garderobekast en van bedopmaak heeft zij geen nota’s overgelegd. Eiseres heeft voorts niet voorafgaand aan verweerder gemeld dat zij het toegekende bedrag mogelijk op een andere manier zou wensen te besteden – door sommige goederen niet en andere voor een lager bedrag aan te schaffen - dan in de toekenningsbeschikking was aangegeven. Het voorgaande was voor verweerder van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand. Door genoemde inlichtingen/stukken niet te verschaffen heeft eiseres gehandeld in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de WWB. De rechtbank kan zich voorts vinden in het standpunt van verweerder dat het niet nakomen van deze verplichting heeft geleid tot het toekennen van een te hoog bedrag aan bijstand, zodat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, bevoegd was tot herziening van het toekenningsbesluit.
Met betrekking tot de uitkomst van de herziening overweegt de rechtbank het volgende.
In verweerders Beleidsregels bijzondere bijstand 2007 (hierna: beleidsregels) is bepaald dat de hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld op basis van de goedkoopste voor betrokkene adequate voorziening waarbij de hoogte van de te verstrekken bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van richtprijzen. Dit beleid acht de rechtbank niet onredelijk.
Dat verweerder bij de uitvoering van deze beleidsregel in het toekenningsbesluit van
18 januari 2007 voor alle goederen waarvoor aan eiseres bijzondere bijstand is verleend afzonderlijke (maximum)prijzen heeft vermeld, past in dit beleid. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij het volledige toegekende bedrag aan leenbijstand vrij kan besteden voor inrichting van haar woning. Dat zou meebrengen dat eiseres, terwijl zij noodzakelijk geachte goederen niet of tegen een lager bedrag aanschaft, bijstandsgelden besteedt voor de aanschaf van goederen die duurder zijn dan de aangehouden richtprijzen, dan wel goederen die niet algemeen noodzakelijk worden geacht. Daarmee zou niet voldaan zijn aan de eis dat de vergoeding wordt verstrekt voor de goedkoopste adequate voorziening. Bovendien zou dit in de weg staan aan controle door verweerder op de noodzakelijkheid van de kosten en de uitvoering van de beleidsregels.
Voor afwijking van de beleidsregels hoefde verweerder in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht redelijkerwijs geen aanleiding te zien.
Het hiervoor overwogene brengt mee dat verweerder het recht op bijstand terecht en op goede gronden heeft herzien en verlaagd met het bedrag aan goederen die eiseres niet respectievelijk tegen een lager bedrag heeft aangeschaft, tezamen – onbetwist – een bedrag van € 712,50. Verweerder was op grond van artikel 58, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd dit bedrag terug te vorderen. Bijzondere omstandigheden die verweerder zouden moeten nopen hiervan af te zien acht de rechtbank in het door eiseres aangevoerde niet aanwezig.
2.3.3 Rechtsgrondslag terugvordering in het bestreden besluit
De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit als grondslag voor de terugvordering artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB heeft gekozen. Bij verweerschrift en ter zitting heeft verweerder aangegeven dat dit onjuist is, en dat deze grondslag is gelegen in het onder a, van genoemd artikellid gestelde. Het bestreden besluit berust dan ook (deels) op een onjuiste grondslag.
Het bestreden besluit komt vanwege de gekozen rechtsgrondslag van de terugvordering in aanmerking om te worden vernietigd. Het beroep wordt gegrond verklaard.
Nu niet te verwachten is dat een nieuwe beslissing op het bezwaar tot een inhoudelijk andersluidende beslissing zal leiden, ziet de rechtbank aanleiding om op de voet van artikel 8:72, derde lid van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Aangezien de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaart, houdt deze uitspraak op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb tevens in dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 39,- wordt vergoed door de gemeente Aalsmeer.
Ten slotte ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Aalsmeer aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad
€ 39,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten, begroot op € 644,-, te betalen door de gemeente Aalsmeer aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2008 door mr. J.J. Bade, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Hoeven, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B