ECLI:NL:RBAMS:2008:BF0139

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/4921 AOW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering ingevolge de AOW voor in het buitenland wonende eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van eiser, die in België woont. Eiser, geboren in 1942, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank waarin hem werd medegedeeld dat hij met ingang van april 2007 recht heeft op een AOW-pensioen, maar dat hierop kortingen van toepassing zijn vanwege niet-verzekerde jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet verzekerd was in de periode van 5 april 1969 tot en met 12 juli 1970 en van 1 oktober 2004 tot en met 4 april 2007. Dit oordeel is gebaseerd op de bepalingen van de AOW en de relevante Europese regelgeving, waaronder Verordening 1408/71. De rechtbank concludeert dat het enkele feit dat eiser op kosten van zijn ouders in het buitenland studeerde, niet leidt tot verzekering ingevolge de AOW. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn echtgenote, geboren in 1947, niet verzekerd was in de periode van 8 januari 1962 tot en met 12 juli 1970 en van 20 augustus 2002 tot en met 31 mei 2005. De rechtbank heeft dit betoog verworpen en geoordeeld dat de kortingen op het ouderdomspensioen en de toeslag terecht zijn toegepast. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/4921 AOW
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [woonplaats] (België),
eiser,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,
verweerder,
gemachtigde: mr. G.E. Eind.
1. Ontstaan en loop van de zaak
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1942. Zijn echtgenote is geboren op [geboortedatum] 1947. Zij zijn op [huwelijksdatum] 1970 in Oostenrijk gehuwd.
Bij besluit van 13 juli 2007 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij met ingang van april 2007 recht heeft op een AOW-pensioen. Op dit pensioen wordt een korting toegepast van 6%, omdat eiser drie jaar niet verzekerd is geweest ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Voorts heeft verweerder medegedeeld dat eiser in aanmerking komt voor een toeslag op zijn AOW-pensioen, omdat zijn echtgenote jonger is dan 65 jaar. Op deze toeslag wordt een korting toegepast van 22%, omdat de echtgenote van eiseres elf jaar niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW.
Het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 8 november 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens tijdig beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2008.
Eiser is – met kennisgeving – niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. overwegingen
1. Het wettelijk kader
1.1. In artikel 7 van de AOW is bepaald dat degene die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingevolge deze wet verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de leeftijd van 15 jaar is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de leeftijd van 65 jaar is bereikt, recht heeft op ouderdomspensioen.
1.2. In artikel 8, eerste lid, van de AOW is bepaald dat, voor zover hier relevant, de gehuwde pensioengerechtigde van wie de echtgenoot jonger is dan 65 jaar overeenkomstig de bepalingen van de AOW recht heeft op een toeslag.
1.3. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW dient voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde niet verzekerd is geweest een korting van 2% te worden toegepast.
1.4. Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de AOW dient voor elk kalenderjaar dat de echtgenoot van de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige leeftijd, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de pensioengerechtigde, niet verzekerd is geweest een korting van 2% te worden toegepast op de toeslag.
1.5. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die ingezetene is, dan wel die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. Ten aanzien van de verzekerde jaren van eiser
Verweerder heeft eiser niet verzekerd geacht over de periode van 5 april 1969 tot en met 12 juli 1970 en van 1 oktober 2004 tot en met 4 april 2007 (de dag voor zijn 65ste verjaardag).
2.1. De periode 5 april 1969 tot en met 12 juli 1970
2.1.1. Door partijen wordt niet betwist dat eiser in deze periode niet verzekerd was op grond van artikel 6, eerste lid, van de AOW. Hij was immers geen ingezetene van Nederland en hij werkte hier evenmin.
2.1.2. Ingevolge het derde lid van artikel 6 van de AOW kan echter bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden. Hieraan is uitvoering gegeven bij respectievelijk het Koninklijk Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden, Stb. 1963, 24 (KB 24) en Stb.1968, 575 (KB 575).
Op grond van artikel 1, onder c, van beide KB’s geldt dat verzekerd is ingevolge de AOW het in het buitenland wonende kind, voor hetwelk een ingezetene voor de heffing van de inkomstenbelasting of de loonbelasting kinderaftrek geniet. In artikel 56 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 25 van de Wet op de loonbelasting 1964 is voorts bepaald dat het kind daarvoor jonger dient te zijn dan 27 jaar.
Anders dan eiser kennelijk meent, kan dus het enkele feit dat eiser op kosten van zijn ouders in het buitenland studeerde (en zijn onderhoud nog voor rekening van zijn ouders kwam) er niet toe leiden dat eiser als verzekerd ingevolge de AOW kan worden aangemerkt. Daarvoor geldt als nadere voorwaarde die van een leeftijdsgrens van 27 jaar. Nu eiser 27 jaar is geworden op 5 april 1969, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser met ingang van 5 april 1969 geen verzekering ingevolge de AOW meer kon ontlenen aan KB 575.
2.2. De periode van 1 oktober 2004 tot en met 4 april 2007
2.2.1. De rechtbank constateert dat eiser zelf heeft aangegeven dat hij met ingang van 20 augustus 2002 is vertrokken naar België. Uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) blijkt daarnaast eveneens dat eiser zich per die datum heeft laten uitschrijven uit Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser, anders dan hijzelf meent, met ingang van 20 augustus 2002 dan ook niet langer als ingezetene van Nederland worden aangemerkt. Dat eiser naar eigen zeggen nog in ruime mate sociale en maatschappelijke contacten in Nederland heeft onderhouden, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat gegeven doet immers niet af aan de overduidelijke en naar buiten kenbaar gemaakte intentie van eiser niet langer woonplaats in Nederland maar in België te kiezen, en de feitelijke verandering van woonplaats van eiser.
2.2.2. Aangezien eiser tot 1 oktober 2004 in Nederland is blijven werken, bleef hij (ondanks de verandering van woonplaats) op grond van artikel 6 van de AOW – in samenhang bezien met artikel 13 van Verordening 1408/71 – tot die datum verplicht verzekerd ingevolge de AOW. Op het moment echter dat hij zijn werkzaamheden in Nederland beëindigde, leidde artikel 13 van Verordening 1408/71 niet meer tot toepasselijkheid van de Nederlandse wetgeving en was eiser niet langer verzekerd op grond van artikel 6 van de AOW.
3. Ten aanzien van de verzekerde jaren van de echtgenote van eiser
Verweerder heeft de echtgenote van eiser niet verzekerd geacht over de periode van 8 januari 1962 tot en met 12 juli 1970 en van 20 augustus 2002 tot en met 31 mei 2005.
3.1. De periode van 8 januari 1962 tot en met 12 juli 1970
3.1.1. De echtgenote van eiser is geboren in Oostenrijk. Onbetwist is dat zij pas op 12 juli 1970 is vertrokken naar Nederland. Nu evenmin wordt betwist dat zij vóór dat vertrek niet heeft gewerkt in Nederland, was de echtgenote van eiser tot haar vertrek naar Nederland niet verzekerd op grond van artikel 6 van de AOW.
3.1.2. Eiser heeft aangevoerd dat (volgens in Oostenrijk verkregen informatie) zijn echtgenote te weinig verzekerde jaren in Oostenrijk had (99 in plaats van 120), en dat deze periode op grond van de artikelen 46 tot en met 48 van Verordening 1408/71 ten laste van Nederland komt.
3.1.3. Dit betoog baat eiser niet.
3.1.4. De artikelen 46 tot en met 48 van Verordening 1408/71 hebben betrekking op de vaststelling van ouderdomspensioenen in de situatie van verzekering in verschillende Lid-Staten. Zij vormen niet een systeem van harmonisatie met als doel te komen tot een minimumniveau van uitkering, maar van coördinatie van verschillende nationale wettelijke stelsels, waarbij het element van minimumbescherming aan de Lid-Staten zelf wordt overgelaten. Daarbij vindt geen overdracht plaats van het element van minimumbescherming van de ene Lid-Staat naar de andere, zoals door eiser bepleit.
In de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Luxemburg komt het begrip “Mindestrente” overigens wel voor, maar het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag hoe bij een zogenaamde prorataberekening op grond van artikel 46 van de Verordening moet worden omgegaan met een op grond van het nationale recht verleende toeslag tot minimumniveau bij verleende “Mindestrente”. Dat is echter een geheel andere kwestie dan die waarop eiser het oog heeft.
De rechtbank verwijst ten aanzien van deze punten nog naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Luxemburg van 21 juli 2005 (C-30/04, [naam arrest]).
3.1.5. Voorts overweegt de rechtbank dat uit artikel 48 van Verordening 1408/71 voortvloeit dat een Lidstaat bij de berekening van het ouderdomspensioen op grond van artikel 46, tweede lid, van Verordening 1408/71 geen rekening behoeft te houden met tijdvakken van verzekering in een andere Lidstaat, welke in die lidstaat niet tot een recht op uitkering leiden en waarvan de totale duur meer bedraagt dan één jaar. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook artikel 48 van Verordening 1408/71 in het geval van eiser niet tot verzekering ingevolge de AOW leiden, nu de periode van verzekering in Oostenrijk – waarvoor geen recht op uitkering bestaat – een periode van (ruim) meer dan één jaar beslaat.
3.2. De periode van 20 augustus 2002 tot en met 31 mei 2005
3.2.1. Met betrekking tot het eindigen van het ingezetenschap van de echtgenote van eiser met ingang van 20 augustus 2002, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover reeds is overwogen in punt 2.2.1 van deze uitspraak.
3.2.2. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet wordt betwist dat de echtgenote van eiser eerst met ingang van 1 juni 2005 is gaan werken in Nederland. Vanaf deze datum was zij derhalve op grond van artikel 6 van de AOW – in samenhang bezien met artikel 13 van Verordening 1408/71 – verplicht verzekerd ingevolge de AOW. Vóór deze datum kon zij echter geen verzekering ontlenen aan artikel 6 van de AOW, aangezien zij met ingang van 20 augustus 2002 niet langer woonde en voorts nog niet werkte in Nederland. Ook op grond van haar WAO-uitkering kwam zij in deze periode niet in aanmerking voor verzekering ingevolge de AOW, omdat het in het buitenland ontvangen van een dergelijke uitkering met ingang van 1 januari 2000 niet langer tot verplichte verzekering ingevolge de AOW kan leiden.
4. Ten aanzien van de overige gronden
4.1. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat binnen de dwingendrechtelijke bepalingen van de AOW geen ruimte bestaat om verzekering ingevolge de AOW aan te nemen op een andere grond dan in de AOW wettelijk is omschreven. Het (ten onrechte) betalen van premies, het belastingplichtig zijn in Nederland en het verzekerd zijn voor ziektekosten in Nederland zijn geen wettelijk omschreven gronden waarop verzekering ingevolge de AOW kan worden aangenomen.
4.2. Voor zover eiser voorts heeft bedoeld alsnog een vrijwillige verzekering af te sluiten naar aanleiding van de reeds door hem betaalde premies, wijst de rechtbank eiser erop dat onder bepaalde omstandigheden en indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, deze mogelijkheid bestaat. Dat gaat het bestek van deze procedure echter te buiten. Eiser kan zich daartoe vanzelfsprekend wel wenden tot verweerder.
5. Conclusie
5.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet verzekerd was in de periode van 5 april 1969 tot en met 12 juli 1970 en van 1 oktober 2004 tot en met 4 april 2007 en dat de echtgenote van eiser niet verzekerd was in de periode van 8 januari 1962 tot en met 12 juli 1970 en van 20 augustus 2002 tot en met 31 mei 2005. De kortingen die zijn toegepast op het ouderdomspensioen en de toeslag zijn (dus) juist.
5.2. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
5.3. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding
3. beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juli 2008 door mr. H.J. Tijselink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier, griffier,
en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B