ECLI:NL:RBAMS:2008:BF0138
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van kinderbijslag en juridische grondslagen
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te Marokko, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een terugvorderingsbesluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarbij een bedrag van € 10.360,06 aan kinderbijslag over verschillende perioden werd teruggevorderd. Eiser stelde dat de terugvordering niet rechtsgeldig was, omdat verweerder niet gelijktijdig had beslist op zijn bezwaar tegen de intrekking van de kinderbijslag. De rechtbank oordeelde echter dat het terugvorderingsbesluit wel degelijk een juridische grondslag had, aangezien verweerder eerder een intrekkingsbesluit had genomen over de perioden waarop de terugvordering betrekking had. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheid dat er nog geen beslissing was genomen op het bezwaar tegen de intrekking, niet betekende dat het terugvorderingsbesluit ongeldig was.
Daarnaast werd door eiser betoogd dat de terugvordering verjaard was, omdat meer dan vijf jaar waren verstreken sinds de kinderbijslag was ontvangen. De rechtbank verwierp dit argument en verwees naar artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart na vijf jaar, maar dat terugvorderingen tot twintig jaar kunnen worden gedaan mits binnen vijf jaar na bekendheid met de onverschuldigde betaling. De rechtbank concludeerde dat de Sociale Verzekeringsbank in 2006 bekend was geworden met de onterecht ontvangen kinderbijslag, en dat de terugvordering tijdig was ingesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser had ook geen recht op vergoeding van kosten van rechtsbijstand, omdat hij geen verzoek tot vergoeding had ingediend voordat op het bezwaar was beslist. De uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, in tegenwoordigheid van griffier mr. K.D. Jibodh, en is bekendgemaakt aan de partijen.