ECLI:NL:RBAMS:2008:BE9545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
393668
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen de waterhuishoudkundige toestand in de herinrichting Amstelland

In deze zaak heeft A bezwaar gemaakt tegen de Lijst der geldelijke regelingen in de herinrichting Amstelland, specifiek met betrekking tot de waterhuishoudkundige toestand van zijn kavels. A stelt dat de waterhuishouding is verslechterd door het intrekken van de vergunning voor onderbemaling, wat heeft geleid tot een hogere waterstand en lagere opbrengsten van zijn grond. De Commissie, die verantwoordelijk is voor de herinrichting, heeft aanvankelijk gesteld dat er sprake was van een verbetering van de waterhuishoudkundige toestand, maar heeft haar standpunt later gedeeltelijk herzien. De rechtbank heeft de argumenten van A en de Commissie zorgvuldig afgewogen. De rechtbank concludeert dat de waterhuishoudkundige toestand van de kavels van A in absolute zin niet is verbeterd en dat de Commissie onvoldoende heeft aangetoond dat de nadelen van de gewijzigde waterhuishouding niet samenhangen met de herinrichting. De rechtbank oordeelt dat de Lijst der geldelijke regelingen moet worden aangepast, waarbij de basiskosten in punten met 744,8 worden verminderd. De Commissie wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan A. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van individuele belangen in het kader van landinrichting en waterhuishouding.

Uitspraak

vonnis
____________________________________________________________________________ __
RECHTBANK AMSTERDAM
Meervoudige civiele kamer
Vonnis van 25 juni 2008
in de zaak met nummer 393668 / HA ZA 08.0895 van:
A,
wonende te,
r e c l a m a n t,
gemachtigde ing. J.A. Rietveld,
t e g e n:
de LANDINRICHTINGSCOMMISSIE in de herinrichting "Amstelland",
kantoorhoudende te Utrecht.
Partijen worden hierna A en de Commissie genoemd.
De procedure
1. A heeft onder nummer 27 bezwaar gemaakt bij de Commissie tegen de Lijst der geldelijke regelingen in de Herinrichting Amstelland. Bij de behandeling van het bezwaar door de rechter-commissaris hebben partijen op 27 februari 2008 hun standpunt toegelicht. A heeft daarbij tevens stukken overgelegd, bestaande uit een rapport van Wageningen UR en een bedrijfsbeschrijving. Nadat de rechter-commissaris het bezwaar op de voet van de artikelen 216 en 178 lid 2 van de Landinrichtingswet (oud) (hierna: Lw) heeft verwezen naar de rechtbank, is de zaak ter zitting van 27 mei 2008 behandeld. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunt toegelicht, ieder aan de hand van een pleitnotitie. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
De bezwaren en de standpunten van partijen
2. A heeft bezwaar tegen de in de Lijst der geldelijke regelingen opgenomen basiskosten voor de waterhuishoudkundige toestand. Ten onrechte gaat de Commissie ervan uit, aldus A, dat er sprake is van een verbetering van de waterhuishoudkundige toestand. Er is juist een verslechtering ontstaan door de Herinrichting, nu als gevolg hiervan de vergunning is ingetrokken voor onderbemaling naar een peil van - 3,25 meter NAP. Het waterpeil is nu, zonder onderbemaling, - 3.09 meter NAP en dat betekent dat de grond natter is en een lagere opbrengst heeft doordat:
- later bemest kan worden;
- er schade optreedt door insporing en vertrapping;
- het grasland slechter is geworden.
A wijst in dit verband op het door hem overgelegde rapport “Veenweide 25x belicht” van Wageningen UR en een bedrijfsbeschrijving van een praktijkcentrum in Zegveld, waarin onder meer de gevolgen van waterpeilveranderingen zijn beschreven. A stelt dat hij door de verhoogde waterhuishouding schade lijdt van ongeveer
€ 200,-- per jaar per hectare.
3. Ter nadere toelichting stelt A dat zijn kavels de laatste 20 jaar onderbemalen zijn geweest tot het diepste niveau in de polder. Daardoor is de grond veel meer ingeklonken dan zonder onderbemaling het geval zou zijn geweest. De kavels liggen daarom nu lager dan de omliggende kavels. Door verandering van de waterloop in de Herinrichting moet al het water rondom zijn kavels, anders dan voorheen, door één wetering. In extreme gevallen zullen de kavels daarom als waterberging gaan fungeren, aldus A.
4. A stelt tenslotte dat het voordeel van een groter gemaal en bredere weteringen niet op weegt tegen de schade door een verminderde opbrengst van de kavels. Er is sprake van een zodanige verslechtering van de waterhuishouding dat de Lijst der geldelijke regelingen dient te worden aangepast.
5. De Commissie voert aan dat in dit gebied een drooglegging van circa 60 tot 80 centimeter gewenst is omdat een geringere drooglegging tot agrarische schade lijdt. Aanvankelijk was het standpunt van de Commissie dat door de Herinrichting een sterke verbetering van de waterhuishoudkundige was opgetreden op de kavels van A. Het gemaal in de polder is verbeterd en kunstwerken en waterlopen zijn aangelegd. In het Landinrichtingsplan is voor dit peilvlak een peilverlaging van 25 centimeter voorzien, hetgeen uiteindelijk 36 centimeter is geworden. A had echter vergunning voor een extra verlaging van 14 centimeter, welke vergunning is ingetrokken. De Commissie heeft nadien - na bezwaar van A - haar standpunt gedeeltelijk herzien. De basispost voor de waterhuishouding is weliswaar goed toegepast en berekend, aldus de Commissie, doch A heeft geen voordeel van de peilverlaging. Op andere onderdelen heeft A echter wel voordeel. De huidige peilverlaging is structureel van aard en door het wegvallen van de onderbemaling bespaart A ook kosten (voor onderhoud en dergelijke). Daardoor dient in plaats van een “sterke verbetering” te worden uitgegaan van een “matige verbetering”, zodat ook in de berekening met één klasse lager (8 in plaats van 16 punten per hectare) dient te worden gerekend.
6. Ter nadere toelichting voert de Commissie nog aan dat nog niet alle waterhuishoudkundige voorzieningen en verbeteringen operationeel zijn. Als dit wel het geval is zal het verschil in peil, vergeleken met de situatie ten tijde van de ondermaling, niet zo groot zijn. Tevens is opgemerkt dat het intrekken van de vergunning tot onderbemaling ook zonder de Herinrichting zou hebben plaatsgevonden. Tenslotte voert de Commissie nog aan dat het rapport waarop A zich beroept uitgaat van een drooglegging van 60 naar 40 centimeter, hetgeen niet is te vergelijken met de situatie bij hem, waar het gaat om een drooglegging van 80 naar 70 centimeter. Een dergelijke verminderde drooglegging is voor A niet of nauwelijks nadelig, aldus de Commissie, die daarbij ook wijst op het ter zitting aangevoerde betoog van B en het beginsel van de afnemende meeropbrengsten.
Beoordeling
7. Op grond van artikel 210 lid 1 aanhef en onder a. Lw wordt de eventuele waardeverandering van de gronden als gevolg van de landinrichting, geschat door de schatters die door de Commissie zijn benoemd. De wijze waarop dit dient plaats te vinden wordt op grond van lid 3 van dat artikel mede bepaald aan de hand van door de Minister (van LNV) opgestelde regels. In deze nadere regeling (Regeling herverkaveling van 22 juni 2004, nr. TRCJZ/2004/3819, Stc 24 juni 2004, nr 118, pag 24) is in artikel 4 bepaald dat de toestand van de grond bij de eerste en tweede schatting wordt vastgelegd in kwaliteitsklassen, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met de waterhuishoudkundige toestand van de kavels. Hieraan is invulling gegeven in de Wijziging Regeling herverkaveling van 11 oktober 2006 nr. TRCJZ/2006/2577; Stc 16 oktober 2006, nr 201/pag. 22. In Bijlage 2mm van deze regeling is onder A (Objectieve en subjectieve factoren), uiteengezet dat de waterhuishoudkundige toestand van de kavels wordt gewaardeerd in punten, te verdelen in drie klassen van respectievelijk 0, 8 en 16 punten per hectare.
8. In de Lijst der geldelijke regelingen en het daarbij behorende Uitgebreid kostenoverzicht is vermeld dat met betrekking tot één kavel geen verbetering in de waterhuishouding is opgetreden en voor acht kavels geldt een grote verbetering. In totaal gaat het bij die acht kavels om 46.55.05 hectare, waarvoor factor 16, behorend bij een “grote verbetering “ is toegepast, hetgeen leidt tot een te betalen bedrag (in punten) van 744,8. Uit het nadere standpunt van de Commissie volgt dat in plaats van factor 16, factor 8 (behorend bij “matige verbetering”) is gehanteerd, hetgeen lijdt tot een te betalen bedrag (in punten ) van 372,4.
9. De Commissie heeft in dit geval de bestaande regelgeving gevolgd. Hoewel deze regelgeving van belang is voor een consistente en eenduidige manier van schatten, kan niet worden verwacht dat daarin steeds alle individuele belangen nauwkeurig zijn afgewogen. De Commissie heeft, gelet op de omstandigheden van het geval en op grond van de bestaande regeling, het bedrag voor de waterhuishoudkundige toestand (in punten) verlaagd van 16 naar 8 punten per hectare. Het gaat nu nog om de vraag of die uitkomst in strijd is met de tekst of strekking van de Lw, waaronder de vraag of die uitkomst leidt tot een willekeurige of onredelijke geldelijke regeling.
10. Vast staat dat de waterhuishoudkundige toestand van de kavels van A - door het wegvallen van de vergunning tot onderbemaling - er in absolute zin niet beter op is geworden. Ook de Commissie gaat er immers vanuit dat een geringere drooglegging tot agrarische schade lijdt, terwijl de Commissie tevens uiteen heeft gezet dat A een vergunning had voor een extra verlaging van het peil van 14 centimeter. De Commissie erkent ook dat A geen voordeel heeft van de peilverlaging op zich. De Commissie voert op dit punt nog aan dat A zijn vergunning tot onderbemaling ook zonder Herinrichting zou zijn kwijt geraakt, zodat het nadeel dat hieruit voortvloeit niet zou samenhangen met de Herinrichting. Dit standpunt wordt evenwel verworpen. In het Landinrichtingplan, zoals dat op 18 januari 1994 is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, is omtrent de waterhuishouding in de Ronde Hoep onder meer opgemerkt (bladzijde 66):
[...] In de polder De Rondehoep zijn thans twee peilvakken aanwezig: In het noorden een peilvak met een peil van N.A.P. -2.55 m en in de rest van de polder een peilvak met een peil van N.A.P. -2.75 m. Ten opzichte van deze peilen vindt over een oppervlakte van circa 510 ha een peilverlaging plaats van 25 cm. [...] Van de genoemde 510 ha wordt thans 190 ha particulier onderbemalen. Aangenomen wordt dat circa de helft van deze onderbemalingen zal worden gestaakt. In de rest van het agrarisch gebied inclusief het beheersgebied in De Ronde Hoep wordt de maaivelddaling gevolgd, waarbij een peilverlaging van 5 cm plaatsvindt omdat de laatste jaren het polderpeil de maaiveldsdaling niet voldoende heeft kunnen volgen. Aanwezige onderbemalingen in deze gebieden kunnen blijven bestaan. Bij het afsluiten van een beheersovereenkomst of een overeenkomst in het kader van de Bergboerenregeling dient de onderbemaling te worden aangepast. In het reservaatsgebied in De Ronde Hoep wordt gestreefd de gronden met onderbemaling door aankoop en uitruil vrij te maken, zodat de onderbemalingen daar kunnen worden opgeheven. [...]
11. Uit deze passage blijkt dat in het kader van de Herinrichting planmatig aandacht is besteed aan de voorkomende onderbemalingen. Het streven is erop gericht onderbemalingen zoveel mogelijk op te heffen. Tegen deze achtergrond en zonder nadere uitleg door de Commissie - die ontbreekt - is de rechtbank van oordeel dat er voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen de Herinrichting en het wegvallen van de vergunning tot onderbemaling.
12. De uitleg van de Commissie is voor het overige vooral gericht op de omstandigheid dat een drooglegging die van circa 80 naar 70 centimeter gaat nauwelijks nadelig is voor A, gelet ook op het ter zitting gehouden betoog van B en het systeem van de afnemende meeropbrengsten. Dat betoog mag juist zijn, maar brengt nog steeds met zich dat A er (weliswaar nauwelijks) nadeliger van is geworden, terwijl de hiervoor onder 7 genoemde regeling uitgaat van de vraag of A er niet, matig of sterk op vooruit is gegaan.
13. Vastgesteld kan worden dat A, zoals de Commissie aanvoert, ook voordeel heeft van de verbetering van de algehele waterhuishoudkundige toestand, door de aanleg van een nieuw gemaal en de verbeterde waterafvoer. Bovendien zijn er voor A kosten voor onderbemaling weggevallen. Daar staat echter tegenover het concrete nadeel van de relatieve peilverhoging ter plaatse. Verder stelt A onweersproken dat zijn kavels de laatste 20 jaar door de onderbemaling tot het diepste niveau in de polder zijn ingeklonken, waardoor in extreme gevallen die kavels als waterberging gaan fungeren. Bij afweging van deze algemene voordelen en concrete nadelen voor A is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de waterhuishoudkundige toestand van de kavels van A, niet of nauwelijks kan worden gesproken van verbetering. De onder 7 genoemde klasse-indeling van 0, 8 naar 16 punten biedt geen ruimte voor verdere nuances, zodat moet worden vastgesteld dat bij de beoordeling van de waterhuishoudkundige toestand dient te worden uitgegaan van de factor 0, omdat 8 punten in dit geval een onredelijke geldelijke regeling zou opleveren.
14. Het voorgaande brengt mee dat het bezwaar van A gegrond is. De Lijst der geldelijke regelingen zal derhalve worden aangepast, zodanig dat de basiskosten in punten wordt verminderd met 744,8 punten. A heeft in zijn standpunten nog melding gemaakt van schade. Voor zover het zijn bedoeling is geweest hiervoor vergoeding te vorderen, is dit onvoldoende gesteld. Verder is deze schade, gelet ook op de betwisting door de Commissie, niet voldoende - op de situatie van A afgestemd - onderbouwd en toegelicht. Dit onderdeel zal derhalve buiten beschouwing blijven. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal de Commissie worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan de zijde van A.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het bezwaar van A gegrond;
- wijzigt de Lijst der geldelijke regelingen, zodanig dat de daarin opgenomen basiskosten in punten met 744,4 punten worden verminderd;
- veroordeelt de Commissie tot betaling van € 254,-- griffierecht aan A;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mrs. A.J. Beukenhorst, voorzitter, A.C.A. Wildenburg en W.A.H. Melissen, leden van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.