Parketnummers: 13/524462-07 (zaak A), 13/441908-08 (zaak B) en [parketnummer] (TUL)
PROMIS
Datum uitspraak: 17 juli 2008
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], thans gedetineerd in het P.I. Utrecht, Huis van Bewaring “locatie Nieuwegein” te Nieuwegein.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2008.
Zaak A:
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 25.000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Lucky Hall, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer[slachtoffer 2] en/of andere aanwezigen in de amusementenhal Lucky Hall, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 25.000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Lucky Hall, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- met sjaals en/of doeken voor zijn/hun gezicht de Lucky Hall is/zijn binnengekomen en/of
- geroepen heeft/hebben "dit is een overval, iedereen liggen" en/of
- vuurwapens heeft/hebben getoond aan de aanwezigen en/of (vervolgens)
- een vuurwapen heeft/hebben (door)geladen en/of (vervolgens) eenmaal in de richting van het plafond heeft/hebben geschoten en/of (vervolgens)
- deze vuurwapens heeft/hebben gericht op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of de overigen aanwezigen en/of (vervolgens)
- nogmaals met een wapen heeft/hebben geschoten en/of (vervolgens)
- een geldbedrag uit de kassa heeft/hebben gehaald en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging met een vuurwapen heeft/hebben gedwongen de grote kluis open te maken en/of (vervolgens)
- een geldbedrag uit die grote kluis heeft/hebben gehaald en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] wederom onder bedreiging van een vuurwapen heeft/hebben bedreigd de kleine kluis open te maken;
(artikel 312 en 317 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 6 februari 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging (jegens een geldloper op of in de omgeving van het Bos en Lommerplein), opzettelijk een telefoon (waarmee hij verdachte, veelvuldig contact had met [medeverdachte 1] die ten tijde van deze contacten bezig was met een of meer voorobservatie(s) op het Bos en Lommerplein van diverse winkels), kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(artikel 312/317 jo 46 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 13 februari 2008, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 1500 euro, althans een geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 1500 euro,althans een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(artikel 420bis Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 27 november 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van diefstal met geweld in vereniging en/of afpersing in vereniging (tegen supermarkt Dirk van de Broek aan het Sierplein), opzettelijk een horloge kennelijk bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(artikel 312/317 jo 46 Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank leest het in de laatste regel van het onder 1 telastegelegde vermelde “bedreigd” als “gedwongen”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
Aan verdachte is telastegelegd dat
hij in of omstreeks 04 mei 2004 en/of 05 mei 2004 te Castricum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit
- een personenauto (merk [merk, type], kenteken [kenteken], die stond geparkeerd op of aan de Kramersweg) en/of
- een personenauto (merk [merk, type], kenteken [kenteken], die stond geparkeerd op of aan de Kramersweg) weg te nemen een of meerdere autoradio's en/of andere goederen van hun/zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan (respectievelijk)
- [persoon 1] en/of
- [persoon 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die auto's te verschaffen en/of die/dat weg te nemen autoradio's en/of andere goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meer ruiten van die voertuigen heeft ingeslagen, althans geforceerd en/of (vervolgens) heeft getracht om de autoradio's uit die auto's te verwijderen;
art 311 jo. 45 Sr
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank de in zaak A onder 2, 3 en 4 telastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 blijkt uit de camerabeelden dat een persoon komt aanlopen en negen minuten stilstaat naast de Vomar en een capuchon over zijn hoofd trekt. Even later parkeert een geldauto tegen de achterzijde van de Vomar. Uit telecommunicatiegegevens blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] uitpeilt in de directe omgeving van de Vomar en dat hij telefonisch contact heeft met verdachte. Tevens blijkt uit de telefoontaps dat verdachte [medeverdachte 1] en een derde persoon zou hebben afgezet bij de Vomar. Uit voornoemde feiten blijkt niet het criminele doel dat verdachte voor ogen had, zodat hieruit niet kan worden afgeleid dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor het plegen van een diefstal met geweld jegens een geldloper op of in de omgeving van het Bos en Lommerplein.
Verdachte heeft zowel bij de inbewaringstelling als ter terechtzitting verklaard dat hij meerdere bijbanen heeft, waarmee hij geld verdient. Daarnaast heeft hij verklaard per maand € 500,- studiefinanciering te ontvangen. Nu hiernaar geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank niet zonder meer vaststellen dat de bij verdachte aangetroffen € 1500,- van misdrijf afkomstig is, mede gezien feit dat het geen buitensporig hoog bedrag betreft. Weliswaar is het mogelijk dat het geld van de overval op de Lucky Hall afkomstig is, maar hiernaar is geen nader onderzoek gedaan.
Met betrekking tot feit 4 heeft de officier van justitie ter terechtzitting camerabeelden getoond. Nu niet is komen vast te staan dat verdachte één van de personen op de camerabeelden is, kan niet bewezen worden dat hij voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het plegen van diefstal met geweld.
3.2. Ten aanzien van zaak A feit 1 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 februari 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 25.000 euro toebehorende aan Lucky Hall, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer[slachtoffer 2] en andere aanwezigen in de amusementshal Lucky Hall, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en/of zijn mededaders
- met doeken voor hun gezicht de Lucky Hall zijn binnengekomen en
- geroepen hebben “dit is een overval, iedereen liggen” en
- vuurwapens hebben getoond aan de aanwezigen en vervolgens
- een vuurwapen hebben doorgeladen en eenmaal in het plafond hebben geschoten en
- deze vuurwapens hebben gericht op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de overige aanwezigen en
- nogmaals met een wapen hebben geschoten en
- een geldbedrag uit de kassa hebben gehaald en
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging met een vuurwapen hebben gedwongen de grote kluis open te maken en
- een geldbedrag uit die grote kluis hebben gehaald en
- die [slachtoffer 1] wederom onder bedreiging van een vuurwapen hebben gedwongen de kleine kluis open te maken.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
3.3. Ten aanzien van zaak B acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
omstreeks 04 mei 2004 en/of 05 mei 2004 te Castricum ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit
- een personenauto (merk [merk, type], kenteken [kenteken], die stond geparkeerd op de Kramersweg) en
- een personenauto (merk [merk, type], kenteken [kenteken], die stond geparkeerd op de Kramersweg) weg te nemen een of meerdere autoradio's toebehorende aan (respectievelijk)
- [persoon 1] en/of
- [persoon 2] en zich daarbij de toegang tot die auto's te verschaffen en die weg te nemen autoradio's onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of inklimming een of meer ruiten van die voertuigen heeft ingeslagen en heeft getracht om de autoradio's uit die auto's te verwijderen.
4.1. Het bewijs in zaak A feit 1
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
Op 10 februari 2008 omstreeks 21.15 uur is amusementshal Lucky Hall te Amsterdam overvallen. Aangever [slachtoffer 2] zag op het televisiescherm van de amusementshal dat er drie gemaskerde personen binnenkwamen, waarvan er twee direct doorrenden naar het kassahok. De derde bleef bij de ingang staan met een vuurwapen in zijn hand. Bij een van de andere twee daders zag [slachtoffer 2] eveneens een vuurwapen. Hij hoorde dader 3 in de Nederlandse taal met Arabisch accent roepen:“Dit is een overval, iedereen liggen”. Daarop laadde deze zijn vuurwapen door en richtte hij een schot in de richting van het plafond. [slachtoffer 2] zag dat dader 3 vervolgens zijn vuurwapen op hem richtte en riep:“liggen”. Toen [slachtoffer 2] tegen dader 3 zei dat hij rustig moest blijven, richtte deze vervolgens het vuurwapen weer op [slachtoffer 2] zijn bovenlichaam. [slachtoffer 2] keek in de richting van de kassa en zag daar alleen de handen van de daders die geld uit de kassa haalden. Intussen hield dader 3 hem onder schot. Na ongeveer een minuut verlieten alle drie de daders de Lucky Hall. [slachtoffer 2] hoorde later van een getuige dat de daders met zijn drieën met een scooter waren weggereden door de Jan Hanzestraat. Later heeft hij de politie gewezen op de huls die achterbleef, nadat het schot in het plafond was gelost. [slachtoffer 2] schat op basis van de stem, dat de daders tussen de 20 en 24 jaar oud waren. Twee daders waren ongeveer 1.70 meter lang en de lengte van de andere dader was tussen de 1.75 en 1.80 meter. Twee van de drie daders droegen donkere handschoenen. Twee daders droegen donkere kleding.
Aangever [slachtoffer 1] bevond zich in het kassahok waar hij geld moest wisselen voor klanten binnen het bedrijf. Hij hoorde vanuit het kassahok plotseling een vrije harde knal bij de ingang van het bedrijf en zag vervolgens op 3 à 4 meter van het kassahok een persoon staan (NN1). Hij zag dat de man een doek voor zijn mond droeg, die uitliep in een punt. De man hield een lichtkleurig vuurwapen met een dikke rechte loop in zijn rechterhand. Na ongeveer 10 seconden hoorde [slachtoffer 1] een tweede schot. Hij zag een man voor hem staan die zei dat hij de grote kluis moest openen. [slachtoffer 1] verklaarde dat NN2 sprak met een plat Marokkaans Amsterdams accent, zoals gesproken door jonge jongens in de buurt. [slachtoffer 1] liep naar de geldlade en opende de grote kluis. Vervolgens moest hij van NN2 op de grond gaan liggen. Vanuit zijn ooghoek zag hij NN2 op zijn knieën voor de grote kluis, terwijl hij met zijn handen geld wegnam en in een zwartkleurige slappe tas deed gemaakt van stof. Een andere dader met een groot zilverkleurig vuurwapen in zijn rechterhand met de vinger aan de trekker, zei hem de kleine kluis te openen. [slachtoffer 1] toetste de cijfercode in en opende de kleine kluisdeur. Deze twee daders liepen vervolgens met veel geschreeuw weg uit het kassahok. Bij de overval is een geldbedrag van € 25.000,- weggenomen.
Op de beelden van de overval in de Lucky Hall is te zien dat om 21.11.41 uur drie gemaskerde mannen via de voordeur binnen komen rennen. Te zien is dat één van de daders is gekleed in een halflange jas met capuchon, dat hij gezichtsbedekking draagt en dat hij in zijn rechterhand een vuurwapen heeft. Hij blijft voor in de winkel en houdt het publiek onder schot. De tweede dader is gekleed in een geruite jas met capuchon, waaronder hij een donkerkleurig petje draagt. In zijn linkerhand draagt hij een blauwe of groene tas (soort sporttas) en in zijn rechterhand heeft hij een donkerkleurig vuurwapen. Ook deze dader draagt gezichtsbedekking. Hij richt zijn vuurwapen op een bezoeker welke de handen in de lucht steekt en loopt in de richting van het kassakantoor. De derde dader is gekleed in een donker jack met op de rug een groot lichtkleurig vlak en met op de rechtermouw net boven de elleboog een rood/wit kleurig embleem. Op de voorkant van de jas ter hoogte van de borst zit zowel links als rechts een lichtkleurige horizontale streep(rits). Verder draagt deze dader een wit petje en donkerkleurige gezichtsbedekking. De tweede dader draait zich bij de uitgang om en loopt in de richting van een bezoeker, waarbij hij zijn vuurwapen speciaal op hem richt. De derde dader komt uit het kassakantoor met over zijn rechterschouder een zwarte (sport)tas. Om 21.13.00 uur hebben alle drie de daders het pand verlaten.
Getuige [getuige 1] hoorde 2 à 3 klappen. Hij ging naar buiten en zag drie jongens door de Ten Katestraat lopen en linksaf de Jan Hanzenstraat inslaan. De jongens stapten op een scooter en reden weg. De jongens waren in het donker gekleed, hadden een capuchon op en een van hen had een donkere sporttas bij zich.
Om 21.20 uur wordt op het trottoir van de Tolbrugstraat een motorfiets aangetroffen, die nog ‘op contact’ stond. Het contactslot bleek verwijderd te zijn. Het motorblok had een iets hogere temperatuur dan die van koud metaal, waardoor een van de verbalisanten het vermoeden had dat de motor kortstondig was gebruikt. De motorfiets was voorzien van kenteken [kenteken]. Deze motor is op 10 februari 2008 tussen 15.30 uur en 15.35 uur gestolen van de Kostverlorenstraat.
Getuige [getuige 2] zag drie Marokkaanse jongeren vanuit de richting van de Tolbrugstraat komen lopen. Een van hen liep naar een tas die in de Douwes Dekkerstraat lag. Zij hoorde dat één van de jongens zei:“Wat is hij zwaar”. Zij zag dat twee jongens donkere kleding droegen. De jongens renden naar een donkergroene auto zonder ‘kontje’die in de Korte Blekerstraat geparkeerd stond en reden hard weg via de Tolbrugstraat in de richting van de Clercqstraat.
Getuige [getuige 3] verliet op 10 februari 2008 om ongeveer 21.05 uur buurthuis De Havelaar aan de Douwes Dekkerstraat te Amsterdam. Aan de voorzijde van het gebouw zag hij een jongen lopen die zich gehaast bukte om iets op te pakken, wat in de beleving van de getuige twee geldbiljetten waren. [getuige 3] zag verderop een jongeman met een gelige tas staan. Hij zag een derde jongen bij een bij De Havelaar geparkeerde auto staan, die op de kruising van de Korte Blekerstraat stond met de neus richting de Tolbrugstraat. Hij zag dat de drie jongemannen in de donkergekleurde auto stapten, waarvan hij denkt dat het een [merk] was. Vervolgens reed de auto met een noodvaart weg in de richting van de Clercqstraat, de Admiraal de Ruyterweg. De getuige hoorde een auto toeteren. [getuige 3] heeft het kenteken in zijn mobiele telefoon vastgelegd [kenteken], de tweede letter zou een [letter] of een [letter] zijn geweest. De drie jongemannen hadden een licht getinte huidskleur. Hij omschrijft dat twee mannen rond de twintig jaar oud waren en dat de ander wat ouder was. [getuige 3] beschrijft dat de wat oudere iets korter dan hijzelf was. [getuige 3] is 1.92 meter.
De [auto] met kenteken [kenteken] is tussen 26 januari 2008 te 22.00 uur en 27 januari 2008 te 11.00 uur gestolen in de gemeente Amstelveen.
Door middel van een technische actie op de woning [adres], zijn videobeelden verkregen van de ingang van het portiek van deze woning. Uit deze beelden blijkt het volgende.
Een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, kort opgeschoren zwart haar, stevig van postuur, gekleed in een blauwe spijkerbroek en een halflange groene stoffen jas met capuchon belt om 20.35.55 uur bij de woning. In zijn hand heeft hij een paar handschoenen vast.
Om 20.37.54 uur loopt de man het portiek uit en raakt buiten beeld. Hij heeft handschoenen aan en in zijn handen heeft hij een groen of blauwe tas c.q. rugtas vast, die leeg lijkt te zijn. Om 20.38.36 komt hij zonder tas weer in beeld en hij gaat enkele seconden later de woning weer binnen. Om 20.39.20 loopt hij wederom de portiek uit. Langs de gevel zijn om 20.40.07 uur weerkaatsingen van rood en wit licht te zien, vermoedelijk van een auto die nabij de woning aankomt of vertrekt.
Om 21.21.40 uur zijn er langs de gevel wederom weerkaatsingen te zien van rood en wit licht, vermoedelijk van een auto die nabij de woning aankomt of vertrekt. De man, gekleed in blauwe spijkerbroek en een halflange groene stoffen jas met capuchon, komt weer in beeld en hij draagt handschoenen. Hij is in het gezelschap van een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, mager/slank postuur, gekleed in een geruite stoffen jas met capuchon en een zwarte pet. Deze man draagt een zwart met blauw/groen tas of rugzak in zijn hand. Hij geeft de tas voor de deur over aan de man met de halflange groene jas. Om 21.22.30 wordt de portiek kennelijk vanuit een woning geopend en loopt de man met de groene jas naar binnen. De andere man wenkt in de richting van waar hij gekomen was naar kennelijk iemand. Om 21.22.49 uur raakt hij buiten beeld en er komt gelijktijdig een derde man aangelopen. Het is een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, kort opgeschoren zwart haar, normaal van postuur, gekleed in spijkerbroek en gewatteerd kort jack met capuchon met op de mouw en rugzijde een grote opvallende lichtgekleurde opdrukken. Hij draagt een zwarte sporttas onder zijn rechteroksel en neemt deze tas mee naar binnen.
Bij doorzoeking van de [adres] op 13 februari 2008 werden onder andere de volgende goederen aangetroffen en inbeslaggenomen: meerdere zwarte en groene handschoenen, een zwarte sporttas , vier geldzakken (nr 3285970) , 175 munten van € 2,- , een groene jas in een geel/rode praxistas, een geruite jas in een geel/rode praxistas, een zwart donsjack in een geel/rode praxistas, een zwarte jas met een witte streep en twee bivakmutsen.
[persoon 1] herkent de vier op de [adres] inbeslaggenomen sealbags die zijn ingeboekt onder nummer 3285970. Hij herkent op drie van de vier zakken zijn handtekening en handschrift. Hij verklaart dat hij er de datum, 8 februari, op heeft geschreven en dat hij dat er altijd opschrijft op de dag dat het geld erin gaat. Hij heeft ook de inhoud, namelijk € 2,- muntstukken erop geschreven en zijn paraaf erop gezet.
Vanaf 9 januari 2008 is de woning [adres] in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 1]. Er komen vrienden en jongens uit de buurt over de vloer. [medeverdachte 1] wordt door zijn vrienden ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ ofzo genoemd. Ook wordt hij ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ genoemd. [medeverdachte 1] kent [verdachte] al van jongs af aan. Zij hebben bij elkaar in de klas gezeten. [verdachte] wordt ook wel ‘Bolle’ of zoiets genoemd. De bijnamen van [verdachte] zijn ‘Bolle’ en ‘Dikzak’.
Uit de telefoontaps blijkt dat verdachte op 10 februari 2008 bij de [medeverdachte 1] is afgezet en dat hij daar even later is.
Voorts blijkt uit de telefoontaps dat verdachte op 10 februari 2008 voor de diefstal van de vluchtmotor en voor de overval op de Lucky Hall veelvuldig telefonisch contact heeft met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Om 19.15 uur spreken verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met elkaar af.
Tussen 20.41 uur en 21.52 uur maakt verdachte geen gebruik van zijn mobiele telefoon. Zijn telefoon maakt om 21.18 uur en 21.19 uur gebruik van de zendmast Osdorpplein.
Medeverdachte [medeverdachte 2] belt op 10 februari 2008 tussen 19.22 uur en 21.57 uur niet uit met zijn telefoon. Deze staat doorgeschakeld.
Tussen 19.19 uur en 22.12 uur vinden er geen telefoonactiviteiten plaats op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3].
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] peilen ten tijde van de diefstal van de vluchtmotor uit in de directe omgeving van de Kostverlorenstraat.
B. Standpunt van de verdachte en zijn verdediging.
Verdachte ontkent het telastegelegde feit te hebben gepleegd en hij beroept zich op zijn zwijgrecht.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat niet overtuigend bewezen kan worden dat haar cliënt een van de daders is van het telastegelegde feit. Aan de hand van de foto’s van de [adres] is niet vast te stellen dat de persoon in de groene jas verdachte is. Er is geen herkenning van de personen in de Lucky Hall en aan de hand van de beelden kan niet zonder meer gezegd worden dat sprake is van een groene jas.
Verdachte voldoet niet aan de signalementen die de getuigen opgeven. De gereden route, de peilgegevens en ‘de afspraken maken’ voor diefstal van de motor zijn juist ontlastend voor verdachte. De raadsvrouw betwist dat de route van de Ten Katestraat, via de Tolburgstraat naar de [adres] in negen minuten kan worden afgelegd.
Indien het inderdaad verdachte zou zijn die met jassen naar buiten komt op de [adres] en als deze jassen gedragen zouden zijn bij de overval, dan is dit geen bewijs dat verdachte zelf bij de overval aanwezig was, dan wel dat hij wetenschap van wat dan ook had.
Voorts is door de raadsvrouw aangevoerd dat het zwijgen van verdachte niet bij kan dragen aan het bewijs van het ten laste gelegde. Verwezen wordt naar het EHRM (Murray-arrest) en de Hoge Raad.
Op grond van het voorgaande komt de raadsvrouw tot de conclusie dat er geen wettig en overtuigend bewijs is en dat haar cliënt dient worden te vrijgesproken.
Voorts verzoekt de raadsvrouw het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen en haar cliënt in vrijheid te stellen.
C. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd. De verschillende bewijsmiddelen vormen in onderling verband en samenhang bezien een duidelijk beeld van de betrokkenheid van verdachte.
Op de beelden van de overval in de Lucky Hall aan de Ten Katestraat te Amsterdam, die plaatsvond op 10 februari 2008 tussen 21.11 uur en 21.13 uur, is te zien dat de daders gekleed zijn in een geruite, een groenkleurige en een zwarte jas met opdruk. Op de beelden van de videoauto in de [adres] is te zien dat drie personen, die later zijn herkend als verdachte en zijn medeverdachten, de woning in de [adres] binnen gaan met eveneens een geruite, een groenkleurige en een zwarte jas aan en er wordt een zwarte tas gedragen. De herkenning van verdachte en zijn medeverdachten staat niet op zichzelf, maar deze wordt bevestigd door telecomgegevens. Bij doorzoeking op de [adres] worden onder andere de jassen, die bij de overval zijn gebruikt in een Praxistas aangetroffen en worden vier sealbags aangetroffen die later door medewerker [persoon 1] worden herkend als zijnde van de Lucky Hall afkomstig. Uit onderzoek is gebleken dat het mogelijk is om in negen minuten van de Lucky Hall naar de [adres] te rijden.
Bij de overval is gebruik gemaakt van een vluchtmotorfiets, waarna de daders zijn overgestapt in een gestolen Mercedes.
De telecomgegevens bevestigen de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten. Zij spreken zowel voor de diefstal van de vluchtmotor met elkaar af, verplaatsen zich naar de directe omgeving van de plek waar deze is gestolen en verwijderen zich daarna weer. Daarnaast blijkt uit de telefoongegevens dat verdachte en zijn medeverdachten elkaar rond 19.15 uur ontmoeten en dat zij vanaf enige tijd voor tot enige tijd na de overval geen gebruik maken van hun mobiele telefoons.
Voorts heeft verdachte geen verklaring willen afleggen. Volgens vaste jurisprudentie mag dit zwijgen over zaken die opheldering behoeven bijdragen tot het bewijs.
D. Beoordeling van de telastelegging.
Naar aanleiding van verschillende overvallen in Amsterdam-West is het onderzoek [naam onderzoek] opgestart, waarbij na enige tijd enige verdachten in beeld komen en technische acties worden gestart.
Op 10 februari 2008 wordt amusementshal Lucky Hall (voor de tweede maal) overvallen. Van de overval zijn camerabeelden gemaakt door de beveiligingscamera. Deze beelden worden vergeleken met beelden van de portiek van de woning [adres], die met behulp van een video-auto zijn gemaakt. De kleding van de personen, die de woning enige tijd na de gepleegde overval betreden, vertoont sterke gelijkenis met de kleding van de daders van de overval, die te zien is op de beelden van de overval.
Verdachte wordt bij het uitkijken van de videobeelden van de [adres] direct door verbalisant [verbalisant] herkend, als zijnde de Noord-Afrikaanse man die in de halflange groene jas aanbelt bij de woning.
Ook verbalisant [verbalisant] herkent verdachte als de persoon in de groene jas op de beelden van de portiek van de [adres]. Hij meldt dat hij de eerste keer dat hij de beelden van de [adres] ging bekijken geen idee had wie hij op de beelden zou aantreffen. De herkenning van [medeverdachte 2] heeft hij gebaseerd op duidelijke politiefoto’s die hij heeft opgezocht, want hij kende [medeverdachte 2] niet.
De medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] worden door de buurtregisseur, die niet bij het onderzoek betrokken is geweest, direct bij het zien van de beelden herkend. Pas daarna hoorde hij dat het om betrokkenheid bij een overval op een gokhal ging. De buurtregisseur zag de jongens, ook samen, dagelijks in de wijk waar hij werkt. Een vergissing bij de herkenning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is volgens hem niet mogelijk. Ook verdachte herkende hij, maar hij kon niet op zijn naam komen.
De herkenningen van verdachte en zijn medeverdachten worden ondersteund door het feit dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] elkaar kennen, verdachte ’s middags over de telefoon meedeelt bij [medeverdachte 1] te zijn afgezet en verdachte en de medeverdachten die dag veelvuldig telefonisch contact hebben.
Daarnaast zijn bij de huiszoeking op de [adres] een groene jas, een geruite jas en een zwarte jas aangetroffen. Ook zijn daar vele handschoenen en gele Praxis tasjes aangetroffen, gelijkend op het tasje dat verdachte in zijn hand draagt als hij om 20.35.33 uur de woning uitloopt. Voorts is op dat beeld te zien dat verdachte een donkere en een geruite jas onder zijn arm draagt. Bovendien wordt het feit dat de daders na de overval naar de [adres] zijn gegaan bevestigd door het aantreffen van de sealbags van de Lucky Hall aldaar.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en zijn medeverdachten ten tijde van het plegen geen van allen gebruik maken van hun mobiele telefoons.
Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] hebben zowel de beelden van de [adres] als de beelden van de overval op de Lucky Hall bekeken en geconcludeerd dat de kleding, die te zien is op de beelden van de overval op de Lucky Hall identiek is aan de kleding, die te zien is op de beelden van de drie jongens in de [adres]. Ook wordt onder andere gerelateerd dat de dader in de geruite jas, onder zijn capuchon een donker petje droeg. Voorafgaand aan het bekijken van de beelden had [verbalisant] geen idee wie hij op de beelden zou zien, behalve dat [verbalisant] hem had gezegd dat hij op een bepaalde foto verdachte had herkend. De vergelijking is grotendeels gebaseerd op de jassen. [verbalisant] zag dat de ruitjes op de jas van de dader in de Lucky Hall en de ruitjes van de geruite jas, die de jongen droeg op de beelden van de [adres] hetzelfde patroon hadden. Ook [verbalisant] had voor hij de beelden ging bekijken geen idee wie hij op de beelden zou zien. Hij had van niemand gehoord dat er een overeenkomst was tussen de foto’s en de beelden. Volgens hem toonden de geruite jassen met capuchon sterke overeenkomst. De jas met de opdruk van dader 3 was door de opdruk ook specifiek. De kleur van de jas op de foto en de kleur van de videobeelden kwamen sterk overeen. Het was een combinatie van kleur en opdruk die speelden bij het oordeel dat deze jassen identiek waren.
Voorts neemt de rechtbank de verklaringen van de getuigen in aanmerking, waarin de signalementen en overige elementen sterk overeenstemmen met het signalement van de verdachten en hun handelswijze.
Uit onderzoek is gebleken dat het zeer goed mogelijk is de route van de Ten Katestraat naar de [adres] via de Tolbrugstraat in negen minuten af te leggen, zeker indien met enige snelheid wordt gereden.
Al deze elementen in onderling verband en samenhang beschouwd maken dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overval op de Lucky Hall. Dit klemt temeer tegen de achtergrond dat verdachte geen redelijke verklaring heeft gegegeven voor die omstandigheden, die redengevend worden geacht voor het bewijs.
Voorts grondt de rechtbank haar overtuiging dat verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd uit de bewegingen van verdachte die zijn gepeild aan de hand van zendpaalgegevens voor telecommunicatie. De rechtbank merkt hierbij op dat een dergelijk systeem weliswaar geen GPS-systeem is en dat bij overbezetting op een andere zendmast kan worden overgegaan, maar dat de gegevens in onderhavige zaak wel exact in het feitencomplex passen.
E. Behandeling van de verweren.
Op basis van de camerabeelden van de overval op de Lucky Hall is er geen mogelijkheid om tot een positieve gezichtsherkenning te komen. De door de videoauto gemaakte beelden van de portiek van [adres] 13 zijn echter vele malen duidelijker dan de beelden van de Lucky Hall. Anders dan prof. dr. [naam] in zijn brief van 10 juni 2008 heeft geschetst, is de rechtbank van oordeel dat zich wel degelijk een duidelijke waarnemingssituatie voordoet met betrekking tot de videobeelden van de [adres]. De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken.
Op de beelden zijn wel degelijk gezichtskenmerken te onderscheiden, doch de kritische toets voor gezichtsherkenning, zoals bedoeld door [naam] is niet in het door [persoon 2] opgemaakte proces-verbaal opgenomen. De rechtbank laat in het midden wat zij daarvan vindt nu er op de beelden van de [adres] ook andere kenmerken, de kleding betreffende, goed zichtbaar zijn, waardoor wel tot een positieve herkenning kan worden gekomen. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de afzonderlijke beoordeling van de eisen die door [naam] gesteld worden aan gezichtsherkenning en dragen de beelden bij aan het bewijs van de overal op de Lucky Hall.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het zwijgrecht van de verdachte als volgt. Het EHRM staat onder omstandigheden toe dat het zwijgen van verdachte bijdraagt aan zijn veroordeling. De HR staat niet toe dat het zwijgen als zelfstandig bewijsmiddel wordt gebruikt, maar wel dat het een onderdeel is van de bewijsoverwegingen. In HR 3 juni 1997 (NJ 1997, 584) oordeelt de HR: “De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem telastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.”
Aan verdachte is in de onderhavige zaak een aantal redengevende bewijsmiddelen voorgehouden, welke bewijsmiddelen sterk in de richting van de schuld van de verdachte wijzen. Als een dergelijke gevolgtrekking van schuld niet gerechtvaardigd is, vragen die bewijsmiddelen om een verklaring van de verdachte, omdat hij in de unieke positie verkeert om aan te geven hoe de werkelijkheid er uitzag. De waarborg van artikel 29 Sv wordt daarmee niet geschonden. Van verdachte wordt immers niet gevraagd aan zijn eigen veroordeling mee te werken, maar hem wordt gevraagd een ontlastende verklaring te geven voor omstandigheden die sterke aanwijzingen geven dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd.
Voor zover verdachte ten aanzien van zaken die bij kunnen dragen tot het bewijs geen verklaring heeft afgelegd, kan het achterwege blijven van een dergelijke verklaring in de overwegingen omtrent dat bewijsmateriaal dan ook meegewogen worden.
4.2. Het bewijs in zaak B
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
Op 5 mei 2004 omstreeks 01.06 uur constateerden verbalisanten dat op de Stationsweg/Kramersweg te Castricum was ingebroken in twee auto’s. Het betrof een personenauto, merk Citroën, met kenteken [kenteken]. De ruit aan de bestuurszijde was vernield. Tevens was zichtbaar dat er aan autoradio was geknoeid, maar deze was niet ontvreemd. De andere auto betrof een personenauto, merk [merk, type], met kenteken [kenteken]. De rechterachterruit was vernield. Tevens was zichtbaar dat er aan autoradio was geknoeid, maar deze was niet ontvreemd. Op de achterbank werd een bebloed petje aangetroffen. Het bloedspoor vanaf het petje werd inbeslaggenomen en voorzien van identiteitszegel ACF886. Op 17 april 2008 bleek uit DNA-profielcluster 9461, NFI deskundigenrapport d.d. 17 april 2008 dat het bloedspoor ACF 886 overeenkwam met het DNA-profiel van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986.
[persoon 2] heeft verklaard zijn auto, een [merk, type] met kenteken [kenteken], op 4 mei 2004 op de Kramersweg te Castricum te hebben geparkeerd en deze onbeschadigd en afgesloten te hebben achtergelaten. Op 7 mei 2004 toen hij weer bij zijn auto terugkwam zag hij dat de ruit was ingeslagen en dat overal in de auto glas lag. Het dashboardkastje was ontzet en beschadigd en de autoradio en cd-wisselaar zijn ook beschadigd. Hij verklaart dat er niets mist uit de auto.
[persoon 1] heeft verklaard zijn auto, een [merk, type] met kenteken [kenteken], op dinsdag 4 mei 2004 op de Kramersweg te Castricum te hebben geparkeerd en deze onbeschadigd en afgesloten te hebben achtergelaten. Toen hij woensdag weer bij zijn voertuig kwam zag hij dat het rechterachterraam was ingeslagen en dat zijn radio in het dashboard was vernield. Beide aangevers hebben verklaard dat zij niemand het recht of de toestemming hebben gegeven goederen uit hun auto weg te nemen en die zich toe te eigenen.
B. Standpunt van de verdachte en zijn verdediging.
Verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht haar cliënt vrij te spreken, nu het enige bewijsmiddel een DNA spoor van haar cliënt is dat op een petje zit. Het petje is gevonden in een auto, waarin kennelijk is ingebroken. In de andere auto is niets aangetroffen. Bovendien is er geen bewijs dat in beide auto’s door dezelfde persoon is ingebroken. Het is mogelijk dat het petje door iemand anders is achtergelaten. Daarnaast is geen enkel bewijs dat haar cliënt in die periode in Castricum is geweest, aldus de raadsvrouw.
C. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd, nu er in twee naast elkaar geparkeerde auto’s is ingebroken en het DNA-spoor van verdachte in één van deze auto’s is aangetroffen.
D. Beoordeling van de telastelegging.
De rechtbank acht de afname van DNA-materiaal van verdachte in het kader van het gehele onderzoek [naam onderzoek] rechtmatig.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd, nu zijn DNA op het petje in de auto is aangetroffen. Verdachte ontkent, maar geeft geen aannemelijke verklaring voor het feit dat zijn DNA-materiaal in de Daihatsu is aangetroffen. De rechtbank acht ook de poging tot diefstal in de [merk] bewezen, nu deze auto naast de [merk] stond geparkeerd en de modus operandi overeenkomt. Van beide auto’s is namelijk de ruit vernield en is getracht de autoradio mee te nemen.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A onder feit 1, 2, 3 en 4 en in zaak B bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling van de werkstraf voor de duur van 100 uren te gelasten van de zaak met parketnummer [parketnummer], met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
De strafoplegging, een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren en 1 (één) maand, is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is met zijn mededaders met doeken voor het gezicht en gewapend met een vuurwapens naar de Lucky Hall gegaan om zich de inhoud van de kluis toe te eigenen. Zij hebben niet alleen met de vuurwapens gedreigd, maar er ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt. Tweemaal is er door verdachte of zijn mededaders geschoten. Verdachte en zijn mededaders hebben zich bij het plegen van het delict kennelijk laten leiden door geldelijk gewin. Een dergelijke overval waarbij personeel en bezoekers van de gokhal op een agressieve en intimiderende wijze worden bejegend, wordt doorgaans als zeer bedreigend en beangstigend ervaren. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf daarvan nog langdurig nadelige psychische en/of lichamelijke gevolgen ondervinden. Deze gebeurtenis heeft bovendien de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid versterkt.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 juni 2008 niet eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld. Daarnaast houdt zij rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte.
Als strafverzwarende omstandigheid houdt de rechtbank rekening met de impact die het feit op de aangevers en omstanders heeft gehad. Uit de camerabeelden blijkt dat er totale paniek ontstaat op het moment dat verdachte en zijn mededaders de Lucky Hall binnenkomen. Daarnaast is deze impact duidelijk omschreven door de heer [persoon 3], die namens de slachtoffers heeft gesproken. Die impact is voor een deel te wijten aan de overval van 10 februari 2008.
Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en zijn mededaders de brutaliteit hebben gehad om de Lucky Hall als doel voor de overval te kiezen, nadat deze reeds de week ervoor was overvallen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de gewapende overval een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren passend en geboden is te achten, welke straf de ernst van het handelen van verdachte in voldoende mate benadrukt.
Voor de poging tot diefstal in de auto’s acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand passend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en het feit dat zij minder bewezen acht dan de officier van justitie aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], namens Lucky Hall B.V. niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het aanschaffen van nieuwe kluizen, nu het hier een verbetering betreft niet zonder meer dan wel niet in het geheel het direct gevolg is van de overval. Daarnaast is niet exact vast te stellen of de ontstane emotionele schade door de overval van 10 februari 2008 dan wel (mede) door de eerdere overval is ontstaan. De re-integratie van medewerkers is niet van eenvoudige aard. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat uit de aangifte van de overval van 10 februari 2008 niet is gebleken dat de schade aan het gehoor van het slachtoffer bij deze overval zou zijn veroorzaakt. Het is ook mogelijk dat het de overval van 4 februari 2008 betrof. Met betrekking tot de immateriële schade is niet vast te stellen of deze schade door de overval van 10 februari 2008 dan wel door de overval van 4 februari 2008 is veroorzaakt. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 25 februari 2008 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer [parketnummer] betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 11 oktober 2007 van het gerechtshof in Amsterdam, waarbij verdachte op tegenspraak is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uren met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 100 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 2, 3 en 4 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 telastegelegde en het in zaak B telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
poging tot diefstal door middel van braak en/of inklimming.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Beins, voorzitter,
mrs. W.C.J. Robert en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Hetterschijt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2008.