ECLI:NL:RBAMS:2008:BD7452

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-447129-08
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval en witwassen van geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juli 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van een gewapende overval op de amusementshal Lucky Hall in Amsterdam op 10 februari 2008. Tijdens deze overval, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten gewapend waren met vuurwapens, werd een geldbedrag van ongeveer €25.000,- buitgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de overval heeft gepleegd door het personeel en de bezoekers te bedreigen met geweld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 13 februari 2008 een geldbedrag van €27.200,- voorhanden had, waarvan werd aangenomen dat het afkomstig was uit misdrijf, en heeft hem hiervoor ook schuldig bevonden aan witwassen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij onder andere camerabeelden, getuigenverklaringen en telefoontaps zijn gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen redelijke verklaring had gegeven voor het geldbedrag dat bij hem was aangetroffen, en dat zijn zwijgen over de herkomst van het geld tegen hem kon worden gebruikt in de bewijsvoering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn jeugdige leeftijd en eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft ook de impact van de overval op de slachtoffers en de samenleving in haar overwegingen meegenomen, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf recht doet aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/447129-08
PROMIS
Datum uitspraak: 17 juli 2008
op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Lelystad” te Lelystad.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2008.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 25.000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Lucky Hall, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer[slachtoffer 2] en/of andere aanwezigen in de amusementenhal Lucky Hall, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
EN/OF
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) 25.000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Lucky Hall, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- met sjaals en/of doeken voor zijn/hun gezicht de Lucky Hall is/zijn binnengekomen en/of
- geroepen heeft/hebben "dit is een overval, iedereen liggen" en/of
- vuurwapens heeft/hebben getoond aan de aanwezigen en/of (vervolgens)
- een vuurwapen heeft/hebben (door)geladen en/of (vervolgens) eenmaal in de richting van het plafond heeft/hebben geschoten en/of (vervolgens)
- deze vuurwapens heeft/hebben gericht op [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] en/of de overigen aanwezigen en/of (vervolgens)
- nogmaals met een wapen heeft/hebben geschoten en/of (vervolgens)
- een geldbedrag uit de kassa heeft/hebben gehaald en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging met een vuurwapen heeft/hebben gedwongen de grote kluis open te maken en/of (vervolgens)
- een geldbedrag uit die grote kluis heeft/hebben gehaald en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] wederom onder bedreiging van een vuurwapen heeft/hebben bedreigd de kleine kluis open te maken;
(artikel 312 en 317 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 13 februari 2008, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 27.200 euro, althans een geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 27.200 euro, althans een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
(artikel 420bis Wetboek van Strafrecht)
De rechtbank leest het in de laatste regel van het onder 1 telastegelegde vermelde “bedreigd” als “gedwongen”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 februari 2008 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 25.000 euro toebehorende aan Lucky Hall, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en andere aanwezigen in de amusementshal Lucky Hall, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij verdachte en/of zijn mededaders
- met doeken voor hun gezicht de Lucky Hall zijn binnengekomen en
- geroepen hebben “dit is een overval, iedereen liggen” en
- vuurwapens hebben getoond aan de aanwezigen en vervolgens
- een vuurwapen hebben doorgeladen en eenmaal in het plafond hebben geschoten en
- deze vuurwapens hebben gericht op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en de overige aanwezigen en
- nogmaals met een wapen hebben geschoten en
- een geldbedrag uit de kassa hebben gehaald en
- die [slachtoffer 1] onder bedreiging met een vuurwapen hebben gedwongen de grote kluis open te maken en
- een geldbedrag uit die grote kluis hebben gehaald en
- die [slachtoffer 1] wederom onder bedreiging van een vuurwapen hebben gedwongen de kleine kluis open te maken;
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 februari 2008 te Amsterdam een voorwerp, te weten een geldbedrag van 27.200 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
4.1. Het bewijs in feit 1
A. Vaststaande feiten.
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
Op 10 februari 2008 omstreeks 21.15 uur is amusementshal Lucky Hall te Amsterdam overvallen. Aangever [slachtoffer 2] zag op het televisiescherm van de amusementshal dat er drie gemaskerde personen binnenkwamen, waarvan er twee direct doorrenden naar het kassahok. De derde bleef bij de ingang staan met een vuurwapen in zijn hand. Bij een van de andere twee daders zag [slachtoffer 2] eveneens een vuurwapen. Hij hoorde dader 3 in de Nederlandse taal met Arabisch accent roepen:“Dit is een overval, iedereen liggen”. Daarop laadde deze zijn vuurwapen door en richtte hij een schot in de richting van het plafond. [slachtoffer 2] zag dat dader 3 vervolgens zijn vuurwapen op hem richtte en riep:“liggen”. Toen [slachtoffer 2] tegen dader 3 zei dat hij rustig moest blijven, richtte deze vervolgens het vuurwapen weer op [slachtoffer 2] zijn bovenlichaam. [slachtoffer 2] keek in de richting van de kassa en zag daar alleen de handen van de daders die geld uit de kassa haalden. Intussen hield dader 3 hem onder schot. Na ongeveer een minuut verlieten alle drie de daders de Lucky Hall. [slachtoffer 2] hoorde later van een getuige dat de daders met zijn drieën met een scooter waren weggereden door de Jan Hanzestraat. Later heeft hij de politie gewezen op de huls die achterbleef, nadat het schot in het plafond was gelost. [slachtoffer 2] schat op basis van de stem, dat de daders tussen de 20 en 24 jaar oud waren. Twee daders waren ongeveer 1.70 meter lang en de lengte van de andere dader was tussen de 1.75 en 1.80 meter. Twee van de drie daders droegen donkere handschoenen. Twee daders droegen donkere kleding.
Aangever [slachtoffer 1] bevond zich in het kassahok waar hij geld moest wisselen voor klanten binnen het bedrijf. Hij hoorde vanuit het kassahok plotseling een vrije harde knal bij de ingang van het bedrijf en zag vervolgens op 3 à 4 meter van het kassahok een persoon staan (NN1). Hij zag dat de man een doek voor zijn mond droeg, die uitliep in een punt. De man hield een lichtkleurig vuurwapen met een dikke rechte loop in zijn rechterhand. Na ongeveer 10 seconden hoorde [slachtoffer 1] een tweede schot. Hij zag een man voor hem staan die zei dat hij de grote kluis moest openen. [slachtoffer 1] verklaarde dat NN2 sprak met een plat Marokkaans Amsterdams accent, zoals gesproken door jonge jongens in de buurt. [slachtoffer 1] liep naar de geldlade en opende de grote kluis. Vervolgens moest hij van NN2 op de grond gaan liggen. Vanuit zijn ooghoek zag hij NN2 op zijn knieën voor de grote kluis, terwijl hij met zijn handen geld wegnam en in een zwartkleurige slappe tas deed gemaakt van stof. Een andere dader met een groot zilverkleurig vuurwapen in zijn rechterhand met de vinger aan de trekker, zei hem de kleine kluis te openen. [slachtoffer 1] toetste de cijfercode in en opende de kleine kluisdeur. Deze twee daders liepen vervolgens met veel geschreeuw weg uit het kassahok. Bij de overval is een geldbedrag van ongeveer € 25.000,- weggenomen.
Op de beelden van de overval in de Lucky Hall is te zien dat om 21.11.41 uur drie gemaskerde mannen via de voordeur binnen komen rennen. Te zien is dat één van de daders is gekleed in een groene halflange jas met capuchon, dat hij gezichtsbedekking draagt en dat hij in zijn rechterhand een vuurwapen heeft. Hij blijft voor in de winkel en houdt het publiek onder schot. De tweede dader is gekleed in een geruite jas met capuchon, waaronder hij een donkerkleurig petje draagt. In zijn linkerhand draagt hij een blauwe of groene tas (soort sporttas) en in zijn rechterhand heeft hij een donkerkleurig vuurwapen. Ook deze dader draagt gezichtsbedekking. Hij richt zijn vuurwapen op een bezoeker welke de handen in de lucht steekt en loopt in de richting van het kassakantoor. De derde dader is gekleed in een donker jack met op de rug een groot lichtkleurig vlak en met op de rechtermouw net boven de elleboog een rood/wit kleurig embleem. Op de voorkant van de jas ter hoogte van de borst zit zowel links als rechts een lichtkleurige horizontale streep(rits). Verder draagt deze dader een wit petje en donkerkleurige gezichtsbedekking. De tweede dader draait zich bij de uitgang om en loopt in de richting van een bezoeker, waarbij hij zijn vuurwapen speciaal op hem richt. De derde dader komt uit het kassakantoor met over zijn rechterschouder een zwarte (sport)tas. Om 21.13.00 uur hebben alle drie de daders het pand verlaten.
Getuige [getuige 1] hoorde 2 à 3 klappen. Hij ging naar buiten en zag drie jongens door de Ten Katestraat lopen en linksaf de Jan Hanzenstraat inslaan. De jongens stapten op een scooter en reden weg. De jongens waren in het donker gekleed, hadden een capuchon op en een van hen had een donkere sporttas bij zich.
Om 21.20 uur wordt op het trottoir van de Tolbrugstraat een motorfiets aangetroffen, die nog ‘op contact’ stond. Het contactslot bleek verwijderd te zijn. Het motorblok had een iets hogere temperatuur dan die van koud metaal, waardoor een van de verbalisanten het vermoeden had dat de motor kortstondig was gebruikt. De motorfiets was voorzien van kenteken [kenteken]. Deze motor is op 10 februari 2008 tussen 15.30 uur en 15.35 uur gestolen van de Kostverlorenstraat.
Getuige [getuige 2] zag drie Marokkaanse jongeren vanuit de richting van de Tolbrugstraat komen lopen. Een van hen liep naar een tas die in de Douwes Dekkerstraat lag. Zij hoorde dat één van de jongens zei:“Wat is hij zwaar”. Zij zag dat twee jongens donkere kleding droegen. De jongens renden naar een donkergroene auto zonder ‘kontje’die in de Korte Blekerstraat geparkeerd stond en reden hard weg via de Tolbrugstraat in de richting van de Clercqstraat.
Getuige [getuige 3] verliet op 10 februari 2008 om ongeveer 21.05 uur buurthuis De Havelaar aan de Douwes Dekkerstraat te Amsterdam. Aan de voorzijde van het gebouw zag hij een jongen lopen die zich gehaast bukte om iets op te pakken, wat in de beleving van de getuige twee geldbiljetten waren. [getuige 3] zag verderop een jongeman met een gelige tas staan. Hij zag een derde jongen bij een bij De Havelaar geparkeerde auto staan, die op de kruising van de Korte Blekerstraat stond met de neus richting de Tolbrugstraat. Hij zag dat de drie jongemannen in de donkergekleurde auto stapten, waarvan hij denkt dat het een [merk auto] was. Vervolgens reed de auto met een noodvaart weg in de richting van de Clercqstraat, de Admiraal de Ruyterweg. De getuige hoorde een auto toeteren. [getuige 3] heeft het kenteken in zijn mobiele telefoon vastgelegd [kenteken], de tweede letter zou een [letter] of een [letter] zijn geweest. De drie jongemannen hadden een licht getinte huidskleur. Hij omschrijft dat twee mannen rond de twintig jaar oud waren en dat de ander wat ouder was. [getuige 3] beschrijft dat de wat oudere iets korter dan hijzelf was. [getuige 3] is 1.92 meter.
De [merk auto] met kenteken [kenteken] is tussen 26 januari 2008 te 22.00 uur en 27 januari 2008 te 11.00 uur gestolen in de gemeente Amstelveen.
Door middel van een technische actie op de woning [adres], zijn videobeelden verkregen van de ingang van het portiek van deze woning. Uit deze beelden blijkt het volgende.
Een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, kort opgeschoren zwart haar, stevig van postuur, gekleed in een blauwe spijkerbroek en een halflange groene stoffen jas met capuchon belt om 20.35.55 uur bij de woning. In zijn hand heeft hij een paar handschoenen vast.
Om 20.37.54 uur loopt de man het portiek uit en raakt buiten beeld. Hij heeft handschoenen aan en in zijn handen heeft hij een groen of blauwe tas c.q. rugtas vast, die leeg lijkt te zijn. Om 20.38.36 komt hij zonder tas weer in beeld en hij gaat enkele seconden later de woning weer binnen. Om 20.39.20 loopt hij wederom de portiek uit. Langs de gevel zijn om 20.40.07 uur weerkaatsingen van rood en wit licht te zien, vermoedelijk van een auto die nabij de woning aankomt of vertrekt.
Om 21.21.40 uur zijn er langs de gevel wederom weerkaatsingen te zien van rood en wit licht, vermoedelijk van een auto die nabij de woning aankomt of vertrekt. De man, gekleed in blauwe spijkerbroek en een halflange groene stoffen jas met capuchon, komt weer in beeld en hij draagt handschoenen. Hij is in het gezelschap van een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, mager/slank postuur, gekleed in een geruite stoffen jas met capuchon en een zwarte pet. Deze man draagt een zwart met blauw/groen tas of rugzak in zijn hand. Hij geeft de tas voor de deur over aan de man met de halflange groene jas. Om 21.22.30 wordt de portiek kennelijk vanuit een woning geopend en loopt de man met de groene jas naar binnen. De andere man wenkt in de richting van waar hij gekomen was naar kennelijk iemand. Om 21.22.49 uur raakt hij buiten beeld en er komt gelijktijdig een derde man aangelopen. Het is een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, kort opgeschoren zwart haar, normaal van postuur, gekleed in spijkerbroek en gewatteerd kort jack met capuchon met op de mouw en rugzijde een grote opvallende lichtgekleurde opdrukken. Hij draagt een zwarte sporttas onder zijn rechteroksel en neemt deze tas mee naar binnen.
Bij doorzoeking van de [adres] op 13 februari 2008 werden onder andere de volgende goederen aangetroffen en inbeslaggenomen: meerdere zwarte en groene handschoenen, een zwarte sporttas , vier geldzakken (nr [nummer]) , 175 munten van € 2,- , een groene jas in een geel/rode praxistas, een geruite jas in een geel/rode praxistas, een zwart donsjack in een geel/rode praxistas, een zwarte jas met een witte streep en twee bivakmutsen.
[persoon 1] herkent de vier op de [adres] inbeslaggenomen sealbags die zijn ingeboekt onder nummer [nummer]. Hij herkent op drie van de vier zakken zijn handtekening en handschrift. Hij verklaart dat hij er de datum, 8 februari, op heeft geschreven en dat hij dat er altijd opschrijft op de dag dat het geld erin gaat. Hij heeft ook de inhoud, namelijk € 2,- muntstukken erop geschreven en zijn paraaf erop gezet.
Vanaf 9 januari 2008 is de woning [adres] in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 1]. Er komen vrienden en jongens uit de buurt over de vloer. [medeverdachte 1] wordt door zijn vrienden ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ ofzo genoemd. Ook wordt hij ‘[bijnaam medeverdachte 1]’ genoemd. [medeverdachte 1] kent [medeverdachte 2] al van jongs af aan. Zij hebben bij elkaar in de klas gezeten. [medeverdachte 2] wordt ook wel ‘Bolle’ of zoiets genoemd. De bijnamen van [medeverdachte 2] zijn ‘Bolle’ en ‘Dikzak’.
Uit de telefoontaps blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] op 10 februari 2008 bij de [medeverdachte 1] is afgezet en dat hij daar even later is.
Voorts blijkt uit de telefoontaps dat verdachte op 10 februari 2008 voor de diefstal van de vluchtmotor en voor de overval op de Lucky Hall veelvuldig telefonisch contact heeft met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Om 19.15 uur spreken verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] met elkaar af.
Verdachte belt op 10 februari 2008 tussen 19.22 uur en 21.57 uur niet uit met zijn telefoon. Deze staat doorgeschakeld.
Tussen 19.19 uur en 22.12 uur vinden er geen telefoonactiviteiten plaats op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3].
Tussen 20.41 uur en 21.52 uur maakt medeverdachte [medeverdachte 2] geen gebruik van zijn mobiele telefoon. Zijn telefoon maakt om 21.18 uur en 21.19 uur gebruik van de zendmast Osdorpplein.
Verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] peilen ten tijde van de diefstal van de vluchtmotor uit in de directe omgeving van de Kostverlorenstraat.
Uit onderzoek is gebleken dat het zeer goed mogelijk is de route van de Ten Katestraat naar de [adres] via de Tolbrugstraat in negen minuten af te leggen, zeker indien met enige snelheid wordt gereden.
B. Standpunt van de verdachte en zijn verdediging.
De verdachte was niet ter terechtzitting aanwezig en heeft aldus geen verklaring afgelegd. Bij zijn verhoren heeft verdachte gezwegen, ook ten aanzien van de grote hoeveelheid geld, die bij hem is aangetroffen.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat voor zover er een motor zou zijn gebruikt bij de overval, niet vaststaat dat haar cliënt deze gestolen zou hebben. Uit het telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte 2] kan geenszins worden afgeleid dat over diefstal van een motor wordt gesproken.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de jas die aan haar cliënt wordt toegedicht niet bij hem in beslag is genomen, waardoor een begin van bewijs dat haar cliënt de drager van de jas is, niet kan worden gemaakt.
De raadsvrouw verzoekt vrijspraak, nu op de camerabeelden van de [adres] niet is vast te stellen dat haar cliënt zichtbaar is en de herkenning door [persoon 2] dient te worden uitgesloten.
C. Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd. De verschillende bewijsmiddelen vormen in onderling verband en samenhang bezien een duidelijk beeld van de betrokkenheid van verdachte.
Op de beelden van de overval in de Lucky Hall aan de Ten Katestraat te Amsterdam, die plaatsvond op 10 februari 2008 tussen 21.11 uur en 21.13 uur, is te zien dat de daders gekleed zijn in een geruite, een groenkleurige en een zwarte jas met opdruk. Op de beelden van de videoauto in de [adres] is te zien dat drie personen, die later zijn herkend als verdachte en zijn medeverdachten, de woning in de [adres] binnen gaan met eveneens een geruite, een groenkleurige en een zwarte jas aan en er wordt een zwarte tas gedragen. De herkenning van verdachte en zijn medeverdachten staat niet op zichzelf, maar deze wordt bevestigd door telecomgegevens. Bij doorzoeking op de [adres] worden onder andere de jassen, die bij de overval zijn gebruikt in een Praxistas aangetroffen en worden vier sealbags aangetroffen die later door medewerker [persoon 1] worden herkend als zijnde van de Lucky Hall afkomstig. Uit onderzoek is gebleken dat het mogelijk is om in negen minuten van de Lucky Hall naar de [adres] te rijden.
Bij de overval is gebruik gemaakt van een vluchtmotorfiets, waarna de daders zijn overgestapt in een gestolen [merk auto].
De telecomgegevens bevestigen de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten. Zij spreken zowel voor de diefstal van de vluchtmotor met elkaar af, verplaatsen zich naar de directe omgeving van de plek waar deze is gestolen en verwijderen zich daarna weer. Daarnaast blijkt uit de telefoongegevens dat verdachte en zijn medeverdachten elkaar rond 19.15 uur ontmoeten en dat zij vanaf enige tijd voor tot enige tijd na de overval geen gebruik maken van hun mobiele telefoons.
Voorts heeft verdachte geen verklaring willen afleggen. Volgens vaste jurisprudentie mag dit zwijgen over zaken die opheldering behoeven bijdragen tot het bewijs.
D. Beoordeling van de telastelegging.
Naar aanleiding van verschillende overvallen in Amsterdam-West is het onderzoek [naam onderzoek] opgestart, waarbij na enige tijd enige verdachten in beeld komen en technische acties worden gestart.
Op 10 februari 2008 wordt amusementshal Lucky Hall (voor de tweede maal) overvallen. Van de overval zijn camerabeelden gemaakt door de beveiligingscamera. Deze beelden worden vergeleken met beelden van de portiek van de woning [adres], die met behulp van een video-auto zijn gemaakt. De kleding van de personen, die de woning enige tijd na de gepleegde overval betreden, vertoont sterke gelijkenis met de kleding van de daders van de overval, die te zien is op de beelden van de overval.
Medeverdachte [medeverdachte 2] wordt bij het uitkijken van de videobeelden van de [adres] direct door verbalisant [naam verbalisant] herkend, als zijnde de Noord-Afrikaanse man die in de halflange groene jas aanbelt bij de woning.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] worden door de buurtregisseur, die niet bij het onderzoek betrokken is geweest, direct bij het zien van de beelden herkend. Pas daarna hoorde hij dat het om betrokkenheid bij een overval op een gokhal ging. De buurtregisseur zag de jongens, ook samen, dagelijks in de wijk waar hij werkt. Een vergissing bij de herkenning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] is volgens hem niet mogelijk. Ook medeverdachte [medeverdachte 2] herkende hij, maar hij kon niet op zijn naam komen.
Ook verbalisant [naam verbalisant] herkent medeverdachte [medeverdachte 2] als de persoon in de groene jas op de beelden van de portiek van de [adres]. Hij meldt dat hij de eerste keer dat hij de beelden van de [adres] ging bekijken geen idee had wie hij op de beelden zou aantreffen. De herkenning van verdachte heeft hij gebaseerd op duidelijke politiefoto’s die hij heeft opgezocht, want hij kende hem niet.
De herkenningen van verdachte en zijn medeverdachten worden ondersteund door het feit dat medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] elkaar kennen, [medeverdachte 2] ’s middags over de telefoon meedeelt bij [medeverdachte 1] te zijn afgezet en verdachte en de medeverdachten die dag veelvuldig telefonisch contact hebben.
Daarnaast zijn bij de huiszoeking op de [adres] een groene jas, een geruite jas en een zwarte jas aangetroffen. Het enkele feit dat de jas die aan verdachte wordt toegeschreven niet onder hem in beslag is genomen, doet niet af aan het bewijs. Ook zijn daar vele handschoenen en gele Praxis tasjes aangetroffen, gelijkend op het tasje dat medeverdachte [medeverdachte 2] in zijn hand draagt als hij om 20.35.33 uur de woning uitloopt. Voorts is op dat beeld te zien dat medeverdachte [medeverdachte 2] een donkere en een geruite jas onder zijn arm draagt. Bovendien wordt het feit dat de daders na de overval naar de [adres] zijn gegaan bevestigd door het aantreffen van de sealbags van de Lucky Hall aldaar.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en zijn medeverdachten ten tijde van het plegen geen van allen gebruik maken van hun mobiele telefoons.
Verbalisanten [naam] en [naam] hebben zowel de beelden van de [adres] als de beelden van de overval op de Lucky Hall bekeken en geconcludeerd dat de kleding, die te zien is op de beelden van de overval op de Lucky Hall identiek is aan de kleding, die te zien is op de beelden van de drie jongens in de [adres]. Ook wordt onder andere gerelateerd dat de dader in de geruite jas, onder zijn capuchon een donker petje droeg. Voorafgaand aan het bekijken van de beelden had [naam] geen idee wie hij op de beelden zou zien, behalve dat [naam verbalisant] hem had gezegd dat hij op een bepaalde foto medeverdachte [medeverdachte 2] had herkend. De vergelijking is grotendeels gebaseerd op de jassen. [naam] zag dat de ruitjes op de jas van de dader in de Lucky Hall en de ruitjes van de geruite jas, die de jongen droeg op de beelden van de [adres], hetzelfde patroon hadden. Ook [naam] had voor hij de beelden ging bekijken geen idee wie hij op de beelden zou zien. Hij had van niemand gehoord dat er een overeenkomst was tussen de foto’s en de beelden. Volgens hem toonden de geruite jassen met capuchon sterke overeenkomst. De jas met de opdruk van dader 3 was door de opdruk ook specifiek. De kleur van de jas op de foto en de kleur van de videobeelden kwamen sterk overeen. Het was een combinatie van kleur en opdruk die speelden bij het oordeel dat deze jassen identiek waren.
Voorts neemt de rechtbank de verklaringen van de getuigen in aanmerking, waarin de signalementen en overige elementen sterk overeenstemmen met het signalement van de verdachten en hun handelswijze.
Al deze elementen in onderling verband en samenhang beschouwd maken dat de rechtbank van oordeel is dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overval op de Lucky Hall. Dit klemt temeer tegen de achtergrond dat verdachte geen redelijke verklaring heeft gegegeven voor die omstandigheden, die redengevend worden geacht voor het bewijs.
Ambtshalve overweegt de rechtbank ten aanzien van het zwijgrecht van de verdachte als volgt. Het EHRM staat onder omstandigheden toe dat het zwijgen van verdachte bijdraagt aan zijn veroordeling. De Hoge Raad staat niet toe dat het zwijgen als zelfstandig bewijsmiddel wordt gebruikt, maar wel dat het een onderdeel is van de bewijsoverwegingen. In HR 3 juni 1997 (NJ 1997, 584) oordeelt de HR: “De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem telastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.”
Aan verdachte is in de onderhavige zaak een aantal redengevende bewijsmiddelen voorgehouden, welke bewijsmiddelen sterk in de richting van de schuld van de verdachte wijzen. Als een dergelijke gevolgtrekking van schuld niet gerechtvaardigd is, vragen die bewijsmiddelen om een verklaring van de verdachte, omdat hij in de unieke positie verkeert om aan te geven hoe de werkelijkheid er uitzag. De waarborg van artikel 29 Sv wordt daarmee niet geschonden. Van verdachte wordt immers niet gevraagd aan zijn eigen veroordeling mee te werken, maar hem wordt gevraagd een ontlastende verklaring te geven voor omstandigheden die sterke aanwijzingen geven dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd.
Voor zover verdachte ten aanzien van zaken die bij kunnen dragen tot het bewijs geen verklaring heeft afgelegd, kan het achterwege blijven van een dergelijke verklaring in de overwegingen omtrent dat bewijsmateriaal dan ook meegewogen worden.
Voorts grondt de rechtbank haar overtuiging dat verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd uit de bewegingen van verdachte die zijn gepeild aan de hand van zendpaalgegevens voor telecommunicatie. De rechtbank merkt hierbij op dat een dergelijk systeem weliswaar geen GPS-systeem is en dat bij overbezetting op een andere zendmast kan worden overgegaan, maar dat de gegevens in onderhavige zaak wel exact in het feitencomplex passen.
E. Behandeling van de verweren.
Op basis van de camerabeelden van de overval op de Lucky Hall is er geen mogelijkheid om tot een positieve gezichtsherkenning te komen. De door de videoauto gemaakte beelden van de portiek van [adres] 13 zijn echter vele malen duidelijker dan de beelden van de Lucky Hall. Anders dan prof. dr. [naam] in zijn brief van 10 juni 2008 heeft geschetst, is de rechtbank van oordeel dat zich wel degelijk een duidelijke waarnemingssituatie voordoet met betrekking tot de videobeelden van de [adres]. De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken.
Op de beelden zijn wel degelijk gezichtskenmerken te onderscheiden, doch de kritische toets voor gezichtsherkenning, zoals bedoeld door [naam] is niet in het door [persoon 2] opgemaakte proces-verbaal opgenomen. De rechtbank laat in het midden wat zij daarvan vindt nu er op de beelden van de [adres] ook andere kenmerken, de kleding betreffende, goed zichtbaar zijn, waardoor wel tot een positieve herkenning kan worden gekomen. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan de afzonderlijke beoordeling van de eisen die door [naam] gesteld worden aan gezichtsherkenning en dragen de beelden bij aan het bewijs van de overal op de Lucky Hall.
4.2. Het bewijs in feit 2
A. Vaststaande feiten.
De rechtbank stelt de navolgende feiten vast.
Bij de huiszoeking van 13 februari 2008 bij verdachte thuis aan de [adres] is op zijn kamer een geldbedrag van € 27.200,- aangetroffen.
B. Standpunt van de verdachte en zijn verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het geld van de broer van verdachte zou zijn. Dienaangaande heeft zij een schriftelijke verklaring van deze broer en bankbescheiden overgelegd. De legale herkomst van het geld kan aldus worden aangetoond.
De raadsvrouw heeft bepleit dat bovendien niet kan worden vastgesteld dat het geld van enig misdrijf afkomstig is, nu er geen onderzoek is gedaan waaruit blijkt dat het geld afkomstig is van de overval dan wel van een ander misdrijf.
Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit haar cliënt vrij te spreken, daar het voorhanden hebben van de buit van de overval niet als een witwashandeling kan worden gezien. Het voorhanden hebben is in dat geval een onderdeel van de strafbare overval en dit kan dan niet nog eens apart ten laste worden gelegd.
Ten derde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien haar cliënt wordt vrijgesproken van de overval, er geen misdrijf is waaruit het geld afkomstig kan zijn, waardoor haar cliënt voor witwassen dient te worden vrijgesproken.
Als laatste heeft de raadsvrouw uiteengezet dat er geen noodzakelijke verbinding kan worden gelegd tussen het bij haar cliënt aangetroffen geld en enig misdrijf, waaruit het geldbedrag afkomstig is.
C. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd, nu het geldbedrag bij hem is aangetroffen en hij geen verklaring over der herkomst heeft gegeven.
D. Beoordeling van de telastelegging en verweren
De rechtbank oordeelt volstrekt onaannemelijk dat het geldbedrag van € 27.200,- van de broer van verdachte afkomstig zou zijn. Dit mede gezien het feit dat verdachte hieromtrent nooit eerder een verklaring heeft afgelegd. De door de raadsvrouw ter terechtzitting eerst naar voren gebrachte bescheiden verschaffen onvoldoende duidelijkheid. Hieruit blijkt immers niet de bestemming van de door de broer van verdachte opgenomen bedragen. Zo zal een gedeelte van die bedragen zijn gebruikt voor voldoening van maandelijkse lasten. Evenmin wordt een verklaring gegeven waarom door de broer gespaard geld bij verdachte zou zijn ondergebracht.
Het beroep op het arrest van het Hof Amsterdam d.d. 11 november 2004 wordt verworpen onder verwijzing naar HR 2 oktober 2007, NJ 2008,16 nu immers het enkel voorhanden hebben van een uit eigen misdrijf verkregen voorwerp voldoende is voor het aannemen van witwassen.
Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overval op de Lucky Hall, en niet is gebleken dat het geld via legale inkomsten is verkregen en verdachte hieromtrent geen enkele verklaring heeft afgelegd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het geld van misdrijf afkomstig is. De rechtbank acht het aannemelijk dat het geld deels van de overval op de Lucky Hall afkomstig is en deels van enig ander misdrijf.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder feit 1 en 2 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren, met aftrek van voorarrest.
De strafoplegging, een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden, is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is met zijn mededaders met doeken voor het gezicht en gewapend met een vuurwapens naar de Lucky Hall gegaan om zich de inhoud van de kluis toe te eigenen. Zij hebben niet alleen met de vuurwapens gedreigd, maar er ook daadwerkelijk gebruik van gemaakt. Tweemaal is er door verdachte of zijn mededaders geschoten. Verdachte en zijn mededaders hebben zich bij het plegen van het delict kennelijk laten leiden door geldelijk gewin. Een dergelijke overval waarbij personeel en bezoekers van de gokhal op een agressieve en intimiderende wijze worden bejegend, wordt doorgaans als zeer bedreigend en beangstigend ervaren. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf daarvan nog langdurig nadelige psychische en/of lichamelijke gevolgen ondervinden. Deze gebeurtenis heeft bovendien de in de maatschappij bestaande gevoelens van onrust, angst en onveiligheid versterkt.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen nu hij een aanzienlijk geldbedrag voorhanden heeft gehad, waarvan kan worden aangenomen dat het van de overval op de Lucky Hall dan wel van enig ander misdrijf afkomstig is. Een dergelijk feit vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn jeugdige leeftijd.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 februari 2008 op 11 juli 2006 door de meervoudige strafkamer van rechtbank Amsterdam voor onder andere een diefstal met geweld en bedreiging met geweld is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Daarnaast is verdachte op 2 mei 2007 door de politierechter te Haarlem veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van 103 dagen.
Als strafverzwarende omstandigheid houdt de rechtbank voorts rekening met de impact die het feit op de aangevers en omstanders heeft gehad. Uit de camerabeelden blijkt dat er totale paniek ontstaat op het moment dat verdachte en zijn mededaders de Lucky Hall binnenkomen. Daarnaast is deze impact duidelijk omschreven door de heer [persoon 3], die namens de slachtoffers heeft gesproken. Die impact is voor een deel te wijten aan de overval van 10 februari 2008.
Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte en zijn mededaders de brutaliteit hebben gehad om de Lucky Hall als doel voor de overval te kiezen, nadat deze reeds de week ervoor was overvallen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat voor de gewapende overval reeds een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren passend is.
Nu verdachte recent voor een ernstig geweldsdelict is veroordeeld en hij zich voorts heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag, acht de rechtbank een totale gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden passend en geboden, welke straf de ernst van het handelen van verdachte in voldoende mate benadrukt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [persoon 1], namens Lucky Hall B.V. niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het aanschaffen van nieuwe kluizen, nu het hier een verbetering betreft niet zonder meer dan wel niet in het geheel het direct gevolg is van de overval. Daarnaast is niet exact vast te stellen of de ontstane emotionele schade door de overval van 10 februari 2008 dan wel (mede) door de eerdere overval is ontstaan. De re-integratie van medewerkers is niet van eenvoudige aard. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank dat uit de aangifte van de overval van 10 februari 2008 niet is gebleken dat de schade aan het gehoor van het slachtoffer bij deze overval zou zijn veroorzaakt. Het is ook mogelijk dat het de overval van 4 februari 2008 betrof. Met betrekking tot de immateriële schade is niet vast te stellen of deze schade door de overval van 10 februari 2008 dan wel door de overval van 4 februari 2008 is veroorzaakt. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 312 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van feit 2:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Beins, voorzitter,
mrs. W.C.J. Robert en C.W. Inden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Hetterschijt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2008.