ECLI:NL:RBAMS:2008:BD7154

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2851 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor bouwplan in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een bouwvergunning en de benodigde vrijstelling door het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam. Eiser had op 12 juni 2006 een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor het vernieuwen en vergroten van een schuur, maar deze aanvraag werd op 11 oktober 2006 afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het dagelijks bestuur handhaafde het besluit na advies van de bezwarencommissie, die had geadviseerd om het besluit te herroepen. Eiser stelde in beroep dat zijn belangen onvoldoende waren meegewogen door verweerder.

De rechtbank overwoog dat ingevolge de Woningwet een bouwvergunning vereist is en dat deze alleen kan worden geweigerd op basis van specifieke criteria. De rechtbank concludeerde dat het bouwplan niet voldeed aan de bestemmingsplanvoorschriften en dat verweerder in redelijkheid had kunnen weigeren om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De rechtbank oordeelde dat het beleid van verweerder om geen medewerking te verlenen aan bebouwing van binnentuinen in het gebied niet onredelijk was, en dat de belangenafweging door verweerder voldoende was gemotiveerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/2851 WW44
van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
vertegenwoordigd door mr. A.M. Nijboer,
tegen:
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. P.S.M. Koenen.
Tevens hebben als partij aan dit geding deelgenomen:
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2],
beiden wonende te Amsterdam,
derde-belanghebbenden.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 16 juli 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 4 juni 2007 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 8 april 2008.
2. OVERWEGINGEN
Op 12 juni 2006 heeft eiser een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning ingediend voor het geheel vernieuwen en vergroten van een schuur alsmede voor het maken van een doorgang van het woonhuis naar de schuur. De derde-belanghebbenden, die achter eiser wonen, hebben hiertegen een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 11 oktober 2006 heeft verweerder geweigerd de gevraagde bouwvergunning en benodigde vrijstelling te verlenen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
De Algemene bezwaar- en beroepscommissie van het stadsdeel oud-Zuid (hierna: de bezwarencommissie) heeft bij advies van 26 maart 2007 verweerder geadviseerd om het besluit van 11 oktober 2006 te herroepen en alsnog medewerking te verlenen aan een vrijstelling of alsnog - met in achtneming van het advies - het besluit van 11 oktober 2006 te voorzien van een draagkrachtige motivering. De bezwarencommissie heeft daartoe overwogen dat de belangenafweging te kort schiet.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft het advies van de bezwarencommissie overgenomen onder aanvulling van de motivering. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft in beroep - kort samengevat - gesteld dat verweerder zijn individuele belangen (vergroting woongenot) en de overige omstandigheden van het geval onvoldoende heeft meegewogen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 44 van de Woningwet mag slechts en moet een bouwvergunning alleen worden geweigerd, indien het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, de Bouwverordening, het bouwwerk in strijd is met het geldende bestemmingsplan, niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Artikel 46 van de Woningwet, bepaalt dat een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) mede wordt geacht een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Ingevolge artikel 19, derde lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a sub 1, van het Besluit op de Ruimtelijke ordening (Bro) komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom in aanmerking, mits het aantal woningen gelijk blijft.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Noorder Amstelkanaal (hierna: het bestemmingsplan).
Het bouwplan is gesitueerd op gronden met de bestemming Tuinen I. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met deze bestemming.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet onder het overgangsrecht bij het bestemmingsplan valt, omdat het niet gaat om een gedeeltelijke maar om een algehele vernieuwing van de schuur.
Niet in geschil is voorts dat het niet mogelijk is om middels een binnenplanse vrijstelling medewerking te verlenen aan het bouwplan.
Voorts is niet in geschil dat het bouwplan voldoet aan het bepaalde in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a sub 1, van het Bro, zodat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, bevoegd is om medewerking te verlenen aan vrijstelling krachtens artikel 19, derde lid, van de WRO.
Verweerder heeft deze vrijstelling evenwel geweigerd, zodat de rechtbank zich voor de vraag gesteld ziet of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren deze vrijstelling te verlenen. Gelet op de beleidsvrijheid die verweerder bij het verlenen van vrijstelling toekomt, kan de rechtbank het besluit van verweerder slechts terughoudend toetsen.
Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn besluit verwezen naar de notitie ‘Beleidsregels voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO’ die op 31 januari 2006 zijn gepubliceerd en op 1 februari 2006 in werking zijn getreden.
Blijkens artikel 4, onder a (aan- en uitbouwen), van bovengenoemde beleidsregels, wordt voor de bouw van aan- en uitbouwen of bijgebouwen (of de vergroting daarvan), bij woongebouwen of andere bebouwing in de binnentuinen achter of naast de hoofdbebouwing, wanneer deze in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, geen vrijstelling verleend.
Deze beleidsregel verzet zich tegen de verlening van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a sub 1 van het BRO.
In de uitspraak van deze rechtbank van 20 september 2004 terzake van een vergelijkbaar bouwplan in hetzelfde plangebied, welke uitspraak in hoger beroep is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, heeft de rechtbank dit beleid niet onredelijk geacht (zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 mei 2005, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJN AT6185). De Afdeling overwoog:
“In de beslissing op bezwaar heeft het dagelijks bestuur gewezen op het specifieke stedenbouwkundige en architectonische karakter van de bouwblokken gelegen in de Stadion- en Beethovenbuurt. Daarin is verder vermeld dat het bestemmingsplan het kwantitatieve tekort aan groen in het gebied beoogt te compenseren door instandhouding van de positieve kwaliteit van het gebied en met name het stedenbouwkundige en architectonische karakter van Plan Zuid. Het dagelijks bestuur heeft voorts gewezen op de toelichting op het plan waarin is gesteld dat met het opofferen van onbebouwde tuinen voor op- en aanbouwen een proces kan worden ingezet waarbij de appreciatie voor de wijk afneemt met als gevolg dat de noodzakelijke investeringen achterblijven en verval intreedt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid om gelet op het voorgaande geen medewerking te verlenen aan bebouwing van tuinen in dit gebied niet onredelijk is.”
In de nadere motivering van verweerder van 29 mei 2007 heeft verweerder voorts aangegeven dat in de belangenafweging tevens dient te worden betrokken dat de huidige schuur in ieder geval sedert 6 juli 1994 bestaat. Deze bebouwing is evenwel zonder bouwvergunning gebouwd. Van een bijzondere omstandigheid die noopt tot afwijking van het beleid is geen sprake, aldus verweerder. De binnenterreinen in het stadsdeel Oud-Zuid zijn in de loop van de tijd steeds verder dichtgeslibd. Verweerder kiest er bewust voor het al enkel jaren gevoerde beleid ten aanzien van de binnentuinen niet te verruimen ten behoeve van bouwwerken die (licht)-vergunningplichtig zijn en in strijd met het geldende bestemmingsplan. De omstandigheid dat vergunningvrij een woninguitbreiding grenzend aan de achtergevel kan worden gerealiseerd maakt dit beleid niet onredelijk, aldus verweerder.
Ter zitting heeft verweerder daar desgevraagd nog aan toegevoegd dat als vrijstelling voor dit bouwplan wordt verleend, niets er aan in de weg staat dat eiser alsnog vergunningvrij een uitbreiding aan de achtergevel van de woning realiseert.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus deugdelijk heeft gemotiveerd waarom geen vrijstelling voor dit bouwplan kan worden verleend. Voorzover er al sprake was van een onevenredige belangenafweging, zoals door de bezwarencommissie geconstateerd, is dat gebrek in het bestreden besluit hersteld.
Hetgeen eiser overigens heeft gesteld kan niet leiden tot een ander oordeel.
Het beroep van eiser is ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of voor een proceskostenveroordeling.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 juni 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M.L. van Emmerik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
DOC: B