ECLI:NL:RBAMS:2008:BD7142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2412 W
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van inlichtingenplicht en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een uitkeringsgerechtigde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. D.A. Ahmed. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze werd per 1 september 2006 herzien, waarbij de toeslag bij medebewoning werd verlaagd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze herziening en de daaropvolgende terugvordering van een bedrag van € 460,10 netto. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de gemeente onvoldoende inzicht gaf in de nieuwe grondslag voor de herziening en terugvordering, wat leidde tot een motiveringsgebrek. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het teruggevorderde bedrag onverschuldigd was betaald. De rechtbank benadrukte dat de gemeente bevoegd was om de uitkering te herzien en terug te vorderen, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Eiseres had niet aangetoond dat zij in financiële problemen verkeerde die een uitzondering rechtvaardigden.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 07/2412 WWB
tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. D.A. Ahmed.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 14 juni 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 3 mei 2007, verzonden op 4 mei 2007 (hierna: het bestreden besluit). Dit beroepschrift is ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 24 april 2008.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB).
Bij primair besluit van 7 november 2006 heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van
1 september 2006 herzien, waarbij de toeslag bij medebewoning is verlaagd van 20% naar 10%.
Bij primair besluit van 9 februari 2007 heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van artikel 54, derde lid, sub a, van de WWB en artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels Wet werk en bijstand (hierna: de Beleidsregels) herzien, omdat aan eiseres over de periode van 1 september 2006 tot en met 31 oktober 2006 ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Bij dit besluit heeft verweerder tevens op grond van artikel 58, eerste lid, sub a, van de WWB en artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels een bedrag van € 723,09 bruto teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder herziet het primaire besluit met dien verstande dat het terug te vorderen bedrag onder verwijzing naar de Beleidsregels wordt verlaagd naar € 460,10 netto, omdat eiseres aan de wettelijke inlichtingenplicht heeft voldaan.
Eiseres heeft in beroep, kort gezegd, het volgende aangevoerd. Eiseres is van mening dat, nu zij voldaan blijkt te hebben aan de wettelijke inlichtingenplicht, verweerder ten onrechte over is gegaan tot terugvordering van het bedrag van € 460,10 netto.
Verweerder brengt in het verweerschrift naar voren dat het beroepschrift geen aanleiding geeft om het aanvankelijk ingenomen standpunt te herzien. Verweerder betoogt dat het herzieningsbesluit van
7 november 2006 onherroepelijk is geworden. Verweerder is van mening dat de hoogte van de terugvordering correct is vastgesteld, hetgeen volgens verweerder niet wordt bestreden door eiseres. Ten slotte brengt verweerder naar voren dat hetgeen eiseres aanvoert geen dringende reden in de zin van artikel 6.1 van de Beleidsregels oplevert.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 54, derde lid van de WWB kan het college, onverminderd het elders in de WWB bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend, kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Blijkens artikel 4.2, tweede lid, van de Beleidsregels wordt ingevolge artikel 54, derde lid, sub a, van de WWB een besluit tot toekenning van bijstand ingetrokken dan wel herzien (onder meer) indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Blijkens artikel 6.1 van de Beleidsregels kan het college ingevolge artikelen 58 en 59 van de WWB de kosten van bijstand terugvorderen. Het vierde lid bepaalt dat van bruto terugvordering, voor zover het niet een fraudevordering betreft, wordt afgezien indien het college de belanghebbende niet tijdig in de gelegenheid heeft gesteld de te veel ontvangen bijstand netto terug te betalen. Blijkens het vijfde lid kan van terugvordering worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
De rechtbank overweegt dat verweerder aan het besluit van 9 februari 2007 voor zover het de herziening van de uitkering betreft een schending van de inlichtingenplicht door eiseres ten grondslag heeft gelegd. Bij het bestreden besluit wordt dit standpunt verlaten en alsnog tot terugvordering overgegaan, zij het van een lager bedrag (nu netto in plaats van bruto).
De rechtbank overweegt dat het in beginsel mogelijk is om in het bestreden besluit in het kader van een volledige heroverweging van het bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Awb een andere grondslag aan de herziening en terugvordering ten grondslag te leggen. In een dergelijk geval zal duidelijk aangegeven dienen te worden wat de nieuwe grondslag van het bestreden besluit is onder verwijzing naar de juiste wettelijke bepalingen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit in onvoldoende mate inzichtelijk heeft gemaakt wat de nieuwe reden is van herziening en terugvordering. In het bestreden besluit wordt eerst geconcludeerd dat eiseres de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Vervolgens wordt gesteld dat daarom op grond van het beleid het bedrag netto wordt teruggevorderd. Daarbij heeft verweerder ten onrechte nagelaten in het bestreden besluit een nieuwe, deugdelijke wettelijke grondslag voor herziening te vermelden. Immers, niet meer artikel 54, derde lid, sub a, van de WWB was van toepassing maar artikel 54, derde lid, sub b, van de WWB. Verder wordt in bestreden besluit niet aangegeven dat verweerder het teruggevorderde bedrag onverschuldigd betaald heeft en waarom dat het geval is. Het bestreden besluit kent derhalve een motiveringsgebrek en zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Gelet op de toelichting ter zitting door verweerder ziet de rechtbank wel aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het teruggevorderde bedrag onverschuldigd is betaald en dit wordt ook niet bestreden door eiseres. Derhalve was verweerder bevoegd om de uitkering te herzien en terug te vorderen. Ook wordt de hoogte van de terugvordering niet bestreden. Een nieuwe beslissing op bezwaar zal daarom niet tot een andere uitkomst leiden. Voorts is niet gebleken dat wegens dringende redenen van terugvordering moet worden afgezien. De enkele stelling dat eiseres het niet kan betalen is niet een dergelijke dringende reden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,- (negenendertig euro) aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2008 door mr. M. Vaandrager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Baijens, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B