Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/5554 WWB
[eiseres], wonende te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. J.A. van den Berg,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door D.A. Ahmed.
De rechtbank heeft op 17 november 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 14 november 2006 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 19 maart 2008.
Eiseres heeft op 29 september 2006 bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) aangevraagd voor orthopedische schoenen.
Bij primair besluit van 13 oktober 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiseres een beroep kan doen op een voorliggende voorziening, te weten haar zorgverzekeraar. Het komt voor risico van eiseres dat zij van deze voorziening geen gebruik heeft gemaakt.
Eiseres heeft gemotiveerd beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WWB bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening niet als noodzakelijk worden aangemerkt.
In artikel 16, eerste lid, van de WWB is bepaald dat het college aan een persoon die geen recht heeft op bijstand, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van paragraaf 2.2, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Aan de orde is de vraag of verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand van eiseres heeft kunnen afwijzen.
Niet is in geschil dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening is voor medische kosten noch dat eiseres daadwerkelijk aanspraak kan maken op een in het kader van deze voorliggende voorziening te verstrekken vergoeding, namelijk die van de kosten van orthopedische schoenen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee een passende en toereikende voorziening is gegeven als bedoeld in artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB.
In dit verband merkt de rechtbank op dat de enkele omstandigheid dat deze orthopedische schoenen niet representatief genoeg zouden zijn voor werk, hetgeen verweerder heeft betwist, nog niet met zich meebrengt dat deze voorziening niet passend en toereikend zou zijn in de zin van voornoemd artikel. De keuze om in plaats daarvan in de schoenenwinkel “gewone” schoenen te kopen van het merk Wolky, en dus geen orthopedische schoenen, komt voor rekening en risico van eiseres. De omstandigheid dat de orthopedisch schoenmaker haar dit had geadviseerd, doet aan voorstaand oordeel niet af.
Gelet op het voorgaande staat artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de WWB, aan verlening van bijzondere bijstand in de weg.
Aan de vraag of artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB hier aan de orde is, komt de rechtbank dan ook niet toe. Anders dan eiseres heeft aangevoerd was verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehouden de noodzakelijkheid van de kosten te onderzoeken. Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzingsgrond, dat de kosten door de verzekeraar als niet noodzakelijk zijn beoordeeld, terecht laten vallen.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten in het bestreden besluit te toetsen of sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 16, eerste lid, van de WWB (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3) blijkt dat eerst sprake is van zeer dringende redenen indien vast staat dat er een acute noodsituatie is en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is.
Eiseres heeft als dringende reden aangevoerd dat zij vanwege haar werk in de horeca de schoenen bij Wolky heeft gekocht omdat deze representatiever zijn dan de schoenen bij de orthopedische schoenmaker. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich desgevraagd ter zitting terecht op het standpunt kunnen stellen dat dit niet gezien kan worden als zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, die onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Verweerder zal tevens het door eiseres betaalde griffierecht dienen te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de hiervoor omschreven proceskosten van eiseres, begroot op
€ 644,00 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam aan de griffier van deze rechtbank;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam het betaalde griffierecht ten bedrage van € 38,00 (zegge: achtendertig euro) aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 juni 2008 door mr. C.C.W. Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. van Excel, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B