ECLI:NL:RBAMS:2008:BD6679
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer door opzettelijk met een metrotrein over deze persoon heen te rijden. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit besluit is genomen omdat de redelijke termijn voor de vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, aanzienlijk is overschreden. De vervolging is ongeveer 11 jaar geleden gestart en sinds de laatste behandeling van de zaak op 23 mei 2000 is er een periode van 8 jaar verstreken zonder dat er voortgang is geboekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze lange vertraging rechtvaardigen. De belangen van de verdachte zijn hierdoor ernstig geschaad, wat heeft geleid tot de beslissing om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de enige sanctie die volgt op deze overschrijding van de redelijke termijn, is dat de vervolging niet kan doorgaan. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar gemaakt op de zitting van 10 juni 2008.