ECLI:NL:RBAMS:2008:BD6018

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/993008-07
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift inzake onthouding van processtukken in strafzaak

In deze zaak heeft klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. W. de Vries, een bezwaarschrift ingediend tegen het onthouden van bepaalde processtukken in zijn strafzaak. De rechtbank Amsterdam heeft op 13 februari 2008 uitspraak gedaan in deze kwestie. Klager verzocht om inzage in stukken die hij als processtukken beschouwde, maar de rechtbank oordeelde dat deze stukken niet tot de processtukken behoren, behoudens in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank heeft de raadsman en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord, maar klager zelf was niet verschenen.

De rechtbank overwoog dat processtukken alle documenten zijn die door opsporings- en vervolgingsinstanties aan het dossier worden toegevoegd en die van belang kunnen zijn voor de verdediging. Klager stelde dat de onthouding van de stukken zijn verdediging ernstig benadeelde, vooral in het licht van de overgang van fiscale afdoening naar strafrechtelijke vervolging. De officier van justitie betoogde echter dat de verzochte stukken interne documenten zijn en daarom geen processtukken.

De rechtbank concludeerde dat de stukken aan klager konden worden onthouden, omdat er geen zwaarwegende redenen waren aangevoerd om deze als processtukken te beschouwen. De rechtbank benadrukte dat het onthouden van processtukken een ingrijpende maatregel is die met terughoudendheid moet worden toegepast. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beklag van klager ongegrond, waarmee de beslissing om inzage in de stukken te onthouden werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK TE AMSTERDAM
TWAALFDE KAMER
Parketnummer: 13/993008-07
RK: 07/6446
BESCHIKKING
op het bezwaarschrift ex artikel 32 van het Wetboek van Straf¬vorde¬ring (Sv) van:
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [adres],
voor deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman, mr. W. de Vries, Weteringschans 237, 1017 XH Amsterdam,
klager.
1. Procesgang
Het bezwaarschrift is op 5 november 2007 ter griffie van deze recht¬bank ingediend.
De rechtbank heeft op 23 januari 2008 de raadsman van klager en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.
Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.
2. Inhoud van het bezwaarschrift
Het bezwaarschrift richt zich tegen het onthouden van processtukken in de strafzaak tegen klager.
3. Beoordeling
Uit de stukken en de behandeling in raadkamer blijkt het volgende.
Door de raadsman is bij brieven van 2 oktober 2007 en 30 oktober 2007 verzocht om afschriften van de volledige processtukken, in het bijzonder de stukken welke zijn opgemaakt naar aanleiding van het selectie- en tripartiete overleg (hierna: TPO).
Bij brief van 31 oktober 2007 heeft de officier van justitie medegedeeld niet aan dit verzoek te zullen voldoen.
Klager stelt te worden bezwaard door de onthouding van de verzochte stukken omdat daaruit ernstige benadeling van zijn verdediging voortvloeit.
In raadkamer is door de raadsman van klager het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven:
In het TPO van 28 maart 2006 is gesproken over de onderhavige zaak en is geoordeeld dat deze strafrechtelijk afgedaan dient te worden. Ten tijde van dit overleg moet er dus informatie over de zaak bekend zijn geweest en de verdediging dient te weten welke informatie dat was en op grond van welke stukken en wanneer is besloten tot strafrechtelijke in plaats van administratiefrechtelijke afdoening. Die beslissing heeft grote gevolgen, alleen al voor de daarna te hanteren dwangmiddelen. De door de Hoge Raad gehanteerde definitie van processtuk, namelijk elk stuk dat redelijkerwijs van belang kan zijn in voor verdachte belastende of ontlastende zin, dient ruim te worden uitgelegd; zolang het maar binnen het vragenschema van 348/350 valt. Informatie over de aanleiding van het onderzoek valt hier ook onder.
Naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek is al besproken dat de onderhavige zaak voor het selectie- en tripartiete-overleg in aanmerking komt. Dan moet er dus al sprake zijn van een zaak met een strafrechtelijk tintje. De verdediging dient dit hele proces, waaronder de zogenaamde sfeerovergang, te kunnen toetsen.
De officier van justitie stelt, aldus de raadsman, dat de onderhavige zaak duidelijk valt binnen de categorie zaken die zonder meer strafrechtelijk afgedaan dienen te worden, doch de verdediging wil weten of dat op het moment van beslissing ook al duidelijk was en of dat zo ook besproken is. Op het moment dat het beleid van het openbaar ministerie namelijk niet goed gevolgd zou zijn raakt dat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Hiermee is aangegeven dat het belang van de verdediging bij het beschikken over de stukken onder het vereiste relevantiecriterium valt.
De officier van justitie heeft in besloten raadkamer aantekeningen overgelegd, welke als bijlage aan deze beschikking zijn gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De officier van justitie heeft voorts het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven:
Het feit dat sprake is van sfeerovergang houdt niet per definitie in dat er veel informatie beschikbaar is. Overigens is de term ‘sfeercumulatie’ meer passend omdat de diverse opsporingsbevoegdheden naast elkaar mogen worden gebruikt, zolang dit niet tot misbruik van bevoegdheden leidt en ten aanzien van verklaringen van personen zeer voorzichtig wordt gehandeld.
In casu is naar aanleiding van de mededeling van klager aan de curator inhoudende dat er wel een materiële maar geen formele belastingschuld bestond, een boekenonderzoek gestart. Daaruit bleek dat er nihil-aangiften door klager waren gedaan, waarop een medewerker van de belastingdienst is gehoord. Deze informatie bevindt zich in het dossier en niet in de tripartiete-stukken. Voorzover er rondom het horen van klager mogelijk dingen niet goed zijn gegaan zijn de TPO-stukken evenmin van belang. Klager kan hierover ter terechtzitting verklaren.
Daarnaast is het openbaar ministerie terughoudend met het verstrekken van dergelijke stukken omdat deze in beginsel van de belastingdienst zijn en vertrouwelijk horen te blijven. Het openbaar ministerie wordt door het TPO deelgenoot van deze stukken gemaakt, doch het TPO houdt niet meer in dan dat op basis van die stukken is besloten tot het instellen van strafvorderlijk onderzoek. Indien het OM deze stukken vrij zou geven is het de vraag waar dergelijke verzoeken stoppen. Het OM is de door de wetgever aangewezen instantie die het dossier samenstelt, waarop de rechtbank zo nodig aanvulling kan bevelen. Dit dient zo te blijven.
Voorzover inzage in de stukken wordt gevraagd met het oog op de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie heeft de officier van justitie verder nog gesteld dat het functioneel parket is gespitst op het op de juiste wijze aanbrengen van zaken. Daartegen is zijdens klager opgeworpen dat mogelijk zou kunnen blijken dat de zaak ten onrechte in het strafrechtelijk traject is ingedeeld en terug zou moeten naar het administratiefrechtelijke traject. Indien het openbaar ministerie deze mening deelt kan tot aan de zitting het strafrechtelijke traject nog worden verlaten, aldus de officier van justitie in zijn reactie.
De eerder genoemde sfeerovergang heeft mogelijk ook in dit dossier plaatsgevonden. Zo is het mogelijk dat op het moment waarop de curator aan de belastingdienst heeft gemeld welk gesprek hij met klager heeft gevoerd al een vermoeden van enig strafbaar feit is ontstaan. Er is gebleken dat er nihil-aangiften zijn gedaan. Dan ontstaat de vraag of er voldoende redengevende feiten en omstandigheden zijn voor het ontstaan van verdenking in de zin van het wetboek van Strafvordering. Op zo’n moment is wel bekend dat er voorzichtig met klager moet worden omgegaan omdat hij mogelijk verdachte zou kunnen worden. In het licht van de eerder genoemde sfeercumulatie houdt dat in dat klager mogelijk verplicht kan worden mee te werken aan de uitgifte van bepaalde stukken omdat deze niet meer veranderen, aldus tot slot de officier van justitie.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de onderhavige situatie gaat het om de vraag of de verzochte stukken moeten worden aangemerkt als processtukken, en, indien bevestigend beantwoord, of in deze stukken inzage moet worden verleend.
Processtukken zijn die stukken die door de opsporende en vervolgende instanties aan het dossier worden toegevoegd. Daarnaast zijn processtukken alle stukken die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de beantwoording van één van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
Verdachte heeft recht op kennisneming van die stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn, hetzij in voor verdachte belastende, hetzij in voor hem ontlastende zin, hetzij van belang zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid of betrouwbaarheid van het bewijsmateriaal of anderszins van belang zijn voor de beantwoording van een van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Op grond van het bepaalde in artikel 30 lid 2 Sv kan, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden worden.
Onthouding van processtukken is alleen dan gerechtvaardigd indien ernstig is te vrezen dat de verdachte door kennisneming van de stukken de waarheidsvinding zou kunnen belemmeren.
De rechtbank stelt voorop dat een beslissing tot het onthouden van processtukken slechts met
terughoudendheid kan worden genomen vanwege de zeer ingrijpende – zij het tijdelijke – aantasting van de rechten van de verdediging. Een behoorlijke procesgang brengt immers met zich dat een verdachte kennis moet kunnen nemen van de processtukken teneinde de verdediging daarop te kunnen baseren.
In de onderhavige situatie is door klager aangevoerd dat inzage in de verzochte stukken van belang is teneinde het overheidsoptreden en de sfeerovergang van fiscale afdoening naar strafrechtelijke vervolging te kunnen controleren.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verzochte stukken interne stukken betreffen en derhalve geen processtukken zijn zodat deze niet aan klagers ter inzage dan wel ter beschikking dienen te worden gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte stukken in beginsel niet behoren tot de processtukken, tenzij dermate zwaarwegende redenen worden aangevoerd waarom deze stukken in een concreet geval wel aan het dossier zouden moeten worden toegevoegd en dus van die algemene regel wordt afgeweken. Van dergelijke zwaarwegende redenen is hier niet gebleken. Zo is niet aangevoerd of onderbouwd dat sprake zou zijn van onrechtmatig optreden van het openbaar ministerie. Verzocht is slechts om inzage in de stukken om mogelijk onrechtmatig optreden te kunnen toetsen, waarbij de raadsman voornamelijk heeft gesteld de zogenaamde sfeercumulatie/overgang te willen toetsen.
Verder heeft de officier van justitie in raadkamer medegedeeld dat op het moment dat de curator bij de belastingdienst melding maakte van zijn gesprek met klager al een moment ontstond waaruit bleek dat er mogelijk iets niet deugde. Toen vervolgens uit boekenonderzoek bleek dat klager zogenaamde nihil-aangiften had ingediend bestond een sterkere verdenking van het plegen van een strafbaar feit door klager. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door klager genoemde sfeerovergang al voor het moment van het TPO heeft plaatsgevonden. Inzage in de TPO-stukken is in zoverre derhalve niet nodig. Voorzover er ten aanzien van klager zelf sprake zou zijn van rechtmatigheidsfouten vereisen deze geen inzage in TPO-stukken, doch kunnen deze bij de behandeling van de strafzaak worden ingebracht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de stukken aan klager onthouden kunnen worden.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beklag ONGEGROND.
Deze beslissing is op 13 februari 2008 gegeven door
mr. J.L. Hillenius, voorzitter,
mrs. P.H.A. Knol en Q.R.M. Falger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Ettema, griffier.