ECLI:NL:RBAMS:2008:BD6000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1979, AWB 08/2004 en AWB 08/2010 BOUWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening inzake ontheffing werkzaamheden Noord/Zuidlijn

Op 1 juli 2008 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de ontheffing voor werkzaamheden aan de Noord/Zuidlijn. Verzoekers, waaronder de Buurtvereniging 'Wetering Verbetering', hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat ontheffing verleende voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten reguliere werktijden. De verzoekers stelden dat de Wet milieubeheer van toepassing is en dat de geluidsoverlast van de werkzaamheden onacceptabel is. De rechtbank overwoog dat de aanleg van de Noord/Zuidlijn een complex bouwproject is dat onontkoombare hinder met zich meebrengt, maar dat de belangen van de verzoekers niet alleen geschaad, maar ook gediend worden door de ontheffing, omdat het totaal aantal dagen van overlast zal afnemen. De rechter concludeerde dat er geen evident bewijs was dat de werkzaamheden als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer moesten worden aangemerkt. De rechtbank wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de belangenafweging in het voordeel van de voortgang van de werkzaamheden uitviel. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Tijselink, in tegenwoordigheid van mr. F.Y. van Arnhem-Chau, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in de gedingen met reg.nrs. AWB 08/1979, AWB 08/2004 en AWB 08/2010 BOUWB
tussen
[verzoekers], Buurtvereniging “Wetering Verbetering”,
wonende dan wel gevestigd te [woonplaats],
verzoekers,
vertegenwoordigd door prof. mr. P. Nicolaï,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud.
Tevens heeft aan het geding deelgenomen:
VOF Projectbureau Noord/Zuidlijn,
gevestigd te Amsterdam,
vergunninghoudster,
vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman.
1. PROCESVERLOOP
De voorzieningenrechter (hierna: de rechter) heeft een drietal verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvangen. Deze verzoeken hangen samen een drietal tijdig ingediende bezwaarschriften gericht tegen het besluit van verweerder van 14 april 2008 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 19 juni 2008.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 31 mei 1999, met kenmerk A1/01290-1998 (bouwvergunning I), heeft verweerder vrijstelling en bouwvergunning verleend tot het oprichten van een casco van een metrostation op het terrein gelegen aan de Vijzelgracht.
Bij besluit van 14 juni 2000, met kenmerk A1/0444 SWD1999 (bouwvergunning II), heeft verweerder vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het inrichten van een casco, het oprichten van 3 toegangen met 2 bijbehorende lifthuizen, kaartverkoopruimten en technische ruimten op een terrein gelegen aan de Vijzelgracht/Nieuwe Vijzelstraat en de Weteringschans met bestemming daarvan tot metrostation.
Bij besluit van 23 juli 2003, met kenmerk A01/0074 2003 (bouwvergunning III), heeft verweerder vrijstelling en bouwvergunning tot bouwen in afwijking van bouwvergunning II en de bouwvergunning van 21 oktober 2002 met kenmerk A01/0463 SWD 2000 (tot het oprichten van een bergbezinkbassin) verleend waarbij de afwijkingen bestaan uit: het maken van drie sparingen in het dak, het maken van luiken ten behoeve van het bergbezinkbassin, het verplaatsen van de rookwarmteafvoeropeningen en het veranderen van de constructie van het gebouw.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder een ontheffing verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de reguliere werktijden ten behoeve van bouwvergunningen I, II en III uit te voeren in de periode van 14 april 2008 en 30 juni 2009 ten aanzien van de volgende werkzaamheden en tijden:
Maandag tot en met vrijdag van 18:00 uur tot 19:00 uur voor het
- Onderdaks ontgraven,
- Bouwen van ondergrondse stempels
- Afvoeren van grond
- Aanvoeren en aanbrengen stempelramen en
- Bekisten, wapenen en storten wanden en vloeren
Maandag tot en met vrijdag van 19:00 uur tot 22:00 uur voor het
- beperkt aanvoeren en aanbrengen van stempelramen (2 transporten)
- bouwen van ondergrondse stempels en
- bekisten en wapenen wanden en vloeren
Zaterdag van 9:00 uur tot 16:00 uur
- Beperkt aanvoeren en aanbrengen van stempelramen (2 transporten)
- Bouwen van ondergrondse stempels en
- Bekisten en wapenen wanden en vloeren
Hierbij zijn onder meer de voorwaarden gesteld dat ter voorkoming van hinder de best uitvoerbare geluidsarme technieken bij het verrichten van de werkzaamheden dienen te worden toegepast en dat, gelet op de bezwaren uit de buurt tegen de werkzaamheden, de geluidsbelasting (jekkeren) tijdens de reguliere werktijden dient te worden verlaagd met tenminste 5dB(A).
Onder verwijzing naar jurisprudentie terzake hebben verzoekers aangevoerd dat, anders dan verweerder meent, de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing is. Zeker gelet op de lange duur van de werkzaamheden op één plaats is sprake van een inrichting als bedoeld in de Wm. Daarmee is toetsing aan de strengere regels onder de Wm aan de orde, en ontvalt de grondslag aan de verleende ontheffing.
Voorts hebben verzoekers benadrukt dat zij grote hinder ondervinden van het werken met de sloophamers, het zogenaamde jekkeren. Dat blijft toegestaan, terwijl daaraan een onduidelijke extra begrenzing is gesteld door verweerder.
Ook hebben verzoekers met klem gewezen op de overlast en hinder die zij al gedurende jaren ondervinden van de bouwwerkzaamheden aan de Noord/Zuidlijn. Die overlast en hinder blijken elke keer weer langer te duren door tegenvallers en vertragingen in het bouwproces. Thans wordt een einde voorzien in 2013, en het is maar de vraag of die termijn wordt gehaald. Sommige verzoekers hebben daarbij de invloed geschetst die de werkzaamheden hebben op hun persoonlijk leven. Thans is het moment aangebroken dat onder de werkzaamheden voldoende rustmomenten worden ingebouwd, aldus verzoekers. In de weekenden en de avonden dient er niet meer gewerkt te worden.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds de belangen van verzoekers dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
De rechtbank stelt voorop dat de aanleg van de Noord/Zuidlijn een grootschalig en, in bouwtechnische zin, zeer complex bouwproject is waarvan de realisatie onontkoombaar hinder en overlast voor omwonenden en de in de omgeving gevestigde ondernemers met zich zal brengen. Gelet op de aanzienlijke maatschappelijke en economische betrokken belangen bij de aanleg van de Noord/Zuidlijn vormen de daarmee gepaarde gaande hinder en overlast op zich onvoldoende grond om de aanleg van de Noord/Zuidlijn achterwege te laten. Verzoekers hebben overigens het belang van de Noord/Zuidlijn onderkend en aangegeven dat de aanleg van de Noord/Zuidlijn dient door te gaan.
Het aan deze procedure ten grondslag liggende besluit van verweerder is gebaseerd op artikel 4.10 van de Bouwverordening van de gemeente Amsterdam. Daarin is -voorzover hier van belang- het volgende bepaald:
3. Burgemeester en Wethouders kunnen het gebruik van een werktuig dat schade of ernstige hinder voor de omgeving veroorzaakt of kan veroorzaken, verbieden.
4. Burgemeester en Wethouders kunnen voorschrijven:
a. dat voor een op een werk te gebruiken krachtwerktuig:
- uitsluitend een bepaalde brandstof wordt gebezigd en/of
- de aandrijving elektrisch geschiedt en/of
- het werktuig gedurende bepaalde delen van een etmaal niet mag worden gebruikt;
b. dat geluidsarme werktuigen worden gebruikt;
c. dat heiwerkzaamheden trillingsarm worden uitgevoerd.
5. Het bepaalde in het (…) derde en vierde lid is niet van toepassing indien en voorzover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde milieuwet van toepassing is.
De rechter overweegt dat de vraag of het betrokken werkterrein waarop het bestreden besluit op ziet, dient te worden aangemerkt als een inrichting in de zin van de Wm niet eenvoudig is te beantwoorden. Het betreft een complex juridisch vraagstuk dat niet tot het materiële beoordelingsveld van de rechtbank maar van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoort. In een spoedprocedure als de onderhavige bestaat daarom alleen aanleiding om uit te gaan van de aanname dat sprake is van een inrichting in de zin van de Wm, indien zulks evident is.
Naar het oordeel van de rechter is daarvan echter geen sprake. Formele besluitvorming van het bestuur op dit punt ligt niet voor. De jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in dit opzicht vertoont voorts casuïstische trekken. Derhalve kan niet dan eerst na een verdergaand (feiten)onderzoek worden beoordeeld of sprake is van een inrichting in de zin van de Wm. Een dergelijk onderzoek gaat het bestek te buiten van deze spoedprocedure.
De rechter gaat voor de verdere beoordeling daarom uit van de toepasselijkheid van artikel 4:10 van de Bouwverordening.
In het bestreden besluit is als voorwaarde opgenomen dat de geluidsbelasting (jekkeren) tijdens de reguliere werktijden verlaagd dient te worden met tenminste 5 dB(A).
Ter zitting is namens vergunninghoudster gesteld dat het daarbij gaat om een verlaging ten opzichte van het geluidsniveau in de situatie waarbij gebruik wordt gemaakt van een zware sloophamer. Het voorschrift leidt ertoe dat nog slechts met lichte sloophamers mag worden gewerkt.
Naar voorlopig oordeel kan niet worden gesteld dat de door verweerder als voorwaarde gestelde te verwezenlijken minimale geluidsvermindering van 5dB(A) irreëel is gelet op de onderzoeksresultaten van het akoestisch onderzoek bouwlawaai metrostation Vijzelgracht. In voornoemd onderzoeksrapport is aangegeven dat gebruikmaking van een lichte sloophamer of een zware hamer in combinatie met een afscherming zal leiden tot een relevante afname van circa 10 dB(A) van de te verwachten geluidsimmissie bij woningen.
In het kader van deze voorlopige voorzieningsprocedure acht de rechter voorts van betekenis dat uit de namens vergunninghoudster ingebrachte Meetresultaten Geluidsmonitoring Vijzelgracht over de periode 7 april 2008 tot en met 26 mei 2008 blijkt dat de werkzaamheden in de uren waar de ontheffing op ziet in relatieve zin tot een beperkte verhoging van de geluidswaarden hebben geleid. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de recente geluidsoverlast relatief beperkt is.Verzoekers hebben voorts niet betwist dat in de situatie waarin geen gebruik wordt gemaakt van de ontheffingsmogelijkheden de referentiewaarde van het geluid ter plaatse ook al bovengemiddeld is.
Ook zo bezien bestaat voor het thans treffen van een voorlopige voorziening op dit punt geen aanleiding.
Naar aanleiding van hetgeen namens verzoekers is aangevoerd, voegt de rechter hier nog aan toe dat verweerder de mogelijkheid heeft om in de nog te nemen beslissing op bezwaar te komen tot een verduidelijking van dit voor het welzijn van verzoekers wezenlijke voorschrift.
Dat in de subjectieve beleving van verzoekers geen sprake is van een beperkte geluidshinder, is (bijvoorbeeld met het oog op de gehele voorgeschiedenis) navoelbaar, maar in juridisch opzicht niet maatgevend. De rechter is gehouden zich te beperken tot die juridische beoordeling. In dat verband benadrukt de rechter nog dat het bestreden besluit betrekking heeft op de periode van 14 april 2008 en 30 juni 2009 en niet op de daarvóór door verzoekers reeds ondervonden hinder en overlast.
Waar het betreft uitbreiding van de werktijden, stelt de rechter voorop dat daarin slechts geluidsarme activiteiten mogen plaatsvinden. Zo mag daarin bijvoorbeeld niet worden gejekkerd.
Volgens verweerder en vergunninghoudster zullen met de werktijdenuitbreiding de werkzaamheden circa 60 weken in beslag nemen in plaats van 90 à 100 weken. Daarbij wordt een kostenbesparing van 30 tot 40 miljoen euro verwacht.
Verweerder heeft hiermee een prognose van de duur van de werkzaamheden gegeven waaraan niet op voorhand alle realiteitswaarde kan worden ontzegd. De enkele omstandigheid dat de door verweerder geschetste planning van de werkzaamheden in het verleden meerdere malen werd bijgesteld, maakt niet dat thans reeds met een redelijke mate van zekerheid kan worden geconcludeerd dat de onderhavige prognose van verweerder irreëel is. Aan de belangen bij versnelling van het bouwproces kan daarom in redelijkheid gewicht worden toegekend.
Tegenover de overlast en hinder die door verzoekers vrijwel elke dag als gevolg van de ontheffing in versterkte mate zullen ondervinden, staat dat het totaal aantal dagen waarop de overlast en hinder zich zullen voordoen zal afnemen. De belangen van verzoekers worden dus niet alleen geschaad, maar ook gediend door het bestreden besluit.
In het licht van voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, kan niet worden staande gehouden dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van de ontheffing heeft kunnen overgaan.
Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voorts wordt geen aanleiding gevonden om gebruik te maken van de bevoegdheid tot veroordeling in de proceskosten. Evenmin is een grond aanwezig om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juli 2008 door mr. H.J. Tijselink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.Y. van Arnhem-Chau, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op:
DOC: B